Home ► E-books ► PDF-versie ► Het
lied ► |
|
|
Piet
Gielen De
glazen koffer van Venlo Illustraties
door Ruud Gielen Normale
tekstversie |
Bladwijzers ► Hoofdstuk 1 ► Hoofdstuk 2 ► Hoofdstuk 3 ► Hoofdstuk 4 ► Hoofdstuk 5 ► Hoofdstuk 6 ► Hoofdstuk 7 ► Hoofdstuk 8 ► Hoofdstuk 9 ► Hoofdstuk 10 ► Hoofdstuk 11 |
Gesproken
versie ► Hoofdstuk 1 ► Hoofdstuk 2 ► Hoofdstuk 3 ► Hoofdstuk 4 ► Hoofdstuk 5 ►
Hoofdstuk 6 ► Hoofdstuk 7 ► Hoofdstuk 8 ►
Hoofdstuk 9 ► Hoofdstuk 10 ► Hoofdstuk 11 |
Dit boek is opgedragen aan alle inwoners
van Venlo. |
Serie: Ga
je mee naar Larilo? Deel 3 Vanaf 9 jaar In eigen beheer uitgegeven ٭ 2008 ٭
D.W. Rhebergen Drukkerij ٭ Knoops B.V. ٭
Venlo Copyright
٭ P. Gielen ٭ Venlo 2008 |
Larilo
Oma Knot gaat
vanavond iets bijzonders meemaken.
Ze heeft een blos
op haar wangen van opwinding.
Ze is haar vrolijk
gekleurde reisspullen aan het inpakken.
Ze stopt alles in een
niet alledaagse koffer
van helder glas.
Ze heeft de hele
dag flink op de koffer staan poetsen.
Hij lijkt nu
helemaal van kristal.
Jarenlang lag hij
in de schuur.
Toen ze hem laatst
terugvond, was hij dof.
En hij zat dik
onder het stof.
Deze
koffer heeft ze nooit voor een reis gebruikt.
Ze was eigenlijk
vergeten, dat ze hem had.
Ze gaat met
hoofdagent Joep Jopermans op reis.
Op huwelijksreis
wel te verstaan.
De speciale glazen
koffer past precies
bij deze bijzondere
gebeurtenis in haar leven.
Want
Oma heeft op hoge leeftijd
nog
haar grote liefde gevonden.
Mede dankzij Kapi
en Pika.
Die hebben haar
geholpen,
toen ze
smoorverliefd werd op Joep.
Kapi en Pika kennen
elkaar al lang.
Ze lijken ook erg
veel op elkaar.
Veel mensen uit Larilo
dachten vroeger,
dat ze een tweeling waren.
Toch is Kapi geen
broer van de blonde Pika.
Pika is het meest
ondernemende meisje van Larilo.
En
samen met Kapi heeft ze al heel wat meegemaakt.
Het is nu bijna
zonsondergang.
Kapi en Pika zitten
erbij,
als Oma Knot zo met
haar koffer bezig is.
Dan valt er
plotseling een dunne lichtstraal
op de glimmende
koffer.
Je moet er echt op
letten, om deze te zien.
Anders zie je hem
niet.
Zo dun en fijn is
dat licht.
Het is een straal
van de avondster Venus.
Op het spiegelend
oppervlak van de koffer
breekt het licht in
tientallen gekleurde vlakjes uiteen.
Het is
wonderbaarlijk, dat zo’n dunne lichtstraal
in zoveel vlakjes
uiteen kan vallen.
Er vormt zich een
sterk lichtbeeld in de kamer.
Het beeld krijgt
zelfs diepte.
“Joep, kom eens
gauw kijken”, roept Oma richting keuken, waar Joep met de afwas bezig is.
In het dieptebeeld
verschijnt een beetje vaag
een buikig
zelfbewust mannetje.
Zijn mond komt in
beweging.
Ze horen een lage
donkere toon
uit de mond van het
mannetje komen.
Hologram met burgemeester Hubert
Het is een geluid,
alsof die klank uit
een diepe vijver omhoogkomt.
Al gauw vormen zich
woorden uit deze grondklank.
Het beeld van het
mannetje wordt steeds duidelijker.
Het is nu net,
of hij echt in de
kamer van Oma Knot staat.
“Geacht
liefdespaar, als ik u tenminste
zo mag toespreken”,
zegt hij.
“En ook jullie,
kinderen, mogen getuige zijn,
nu ik in dit levend
hologram [1]
aan u verschijn.
Mijn naam is
Hubert, burgemeester in vredestijd.
Het verheugt mij
ten zeerste,
dat de bezitster
van de glazen koffer
de ware liefde
heeft gevonden.
Mijn stad heeft hier
heel lang op gewacht.
En niet alleen mijn
stad heeft erop gewacht.
Want als de
planeet Venus
in de schemer op
deze wonderkoffer schijnt,
dan zullen er
telkens nieuwe hologrammen
te voorschijn
komen.
Deze beelden zijn
zichtbaar
voor oprechte
mensen en dieren
met vredelievende
bedoelingen.
Zij zullen hun
goede daden kunnen vermeerderen.
En nu ga ik
limonade drinken met wat prik,
want daar houd ik
van.
Daarna vergaderen
we over de wachters van de vrede.
Die roepen jullie.
“Kom alle vier
alsjeblieft bij ons op bezoek.
En vier uw
liefdesgeluk
in onze stad van
liefde en vrolijkheid.”
Het beeld vervaagt
nu langzaam, en verdwijnt.
Er is een wolk vóór
de avondster geschoven.
“Wel alle peren”,
zegt Joep.
“Zoiets heb ik in
mijn leven nog nooit meegemaakt.
Wat een mooie
kleuren, en dat ronde manneke,
die bolle Hubert,
die was zo echt.”
Oma Knot zit er met
tranen in de ogen bij.
Ze herinnert zich
haar oude lieve oom Servaas.
Als meisje heeft ze
de koffer ooit van hem gekregen.
“Jij bent hem
waard”, zei hij, toen hij haar de koffer gaf.
“Ik ben er al te
oud voor.”
Oom Servaas had de koffer gekregen
van een vluchteling uit een stad aan een rivier.
Die stad lag ergens in een ver oorlogsgebied.
De verdrietige
vreemdeling had er niets meer aan,
had hij gezegd.
Zijn eten, dat in
de koffer zat, was op.
En door de
oorlogsellende was de koffer dof geworden.
De doffe koffer was
voor hem nu ballast.
“Iemand met diepe
liefde zal deze koffer
weer helder kunnen
poetsen", zei hij.
"Dat kan pas,
als er minstens vijftig jaar vrede
is geweest in mijn
verwoeste stad.
De koffer zal dan
zijn oude kracht terug krijgen.
Binnenkort ga ik
weer naar mijn geboortestad.
Helpen met het
opruimen van het puin,
en het herbouwen
van de stad.
Daar is niets meer
zoals vroeger.
Daar is geen lol
meer, en geen plezier.
Mijn vader en Oma
zijn er niet meer.
Die zijn bij de
bombardementen op de brug omgekomen.
Het licht schijnt
maar zwakjes
in onze verwoeste
stad.”
En
van deze arme man was de koffer.
Vandaag is de
kracht van deze koffer
weer zichtbaar
geworden.
Onder de poetsende,
verliefde handen van Oma Knot.
En onder de
lichtstraal van de avondster Venus.
“Zou die man nog
leven?”, vraagt Kapi.
“Dat weet ik niet”,
zegt Oma.
“Die stad, die moet
er nog ergens zijn!
Er is nu al meer
dan vijftig jaar vrede.
Anders had dit
allemaal niet kunnen gebeuren.”
“Ik weet ineens een
mooi doel voor onze huwelijksreis”, zegt Joep.
“We gaan de stad
zoeken.
En misschien vinden
we die vreemdeling,
of zijn familie.”
“Mogen wij mee op
de huwelijksreis?”, vraagt Pika.
“Van mij mogen
jullie mee”, zegt Oma.
“Jullie
aanwezigheid lijkt me gezellig,
en jullie hebben
toch vakantie”,
voegt Joep eraan
toe.
“We zullen meteen
jullie ouders bellen.”
“De stad ligt in
ieder geval aan een rivier,
want ze hadden daar
vroeger een brug.
En ze hebben er lol
en plezier in de genen”,
zegt Oma vrolijk.
“Ik kan me er nu al
op verheugen.
Alleen dat van die
wachters,
dat snap ik niet
helemaal.
Misschien is het
een vestingstad.
Typ dat eens in op
Google, Pika.”
“Dat geeft zo'n
tienduizend hits, Oma”.
“Het kon wel eens
een lange reis worden,
voor we die stad
van Hubert écht gevonden hebben”, zegt Kapi
“Ik denk, dat we
hulp van de koffer kunnen krijgen”,
denkt Pika hardop.
Als ze het zegt,
weet ze het eigenlijk heel zeker.
“Waar staat die
Venusster precies?”, vraagt ze.
“Daar in het
zuidwesten”, zegt Kapi.
“We moeten het
morgenavond opnieuw proberen.
Bij zonsondergang
maken we misschien een grote kans.
Als er geen wolken
zijn,
kan de ster weer op
de koffer schijnen.
Hij is namelijk
vooral te zien in de schemertijd.
Dat heb ik in een
boek gelezen.”
“Hij is er vast ook
bij zonsopgang”, zegt Oma.
“Misschien kunnen
we er met Google iets over vinden.”
De volgende morgen
is het bij zonsopgang bewolkt.
Ze kunnen nu dus
niet uitvinden,
of de Venusster ook
in de vroege ochtend werkt.
Hij zou in het
oosten te zien moeten zijn.
“We zullen moeten
wachten tot zonsondergang.
Mogelijk komen we
dan meer te weten”,
zegt Joep.
“We gaan intussen
de koffers van Kapi en Pika inpakken”, zegt Oma.
“De kinderen mogen
gelukkig mee van hun ouders.
Alleen weten we nog
niet, waar de reis naar toe gaat.”
De dag gaat maar
traag voorbij.
Ze voelen zich
gewoon loom.
Was het maar vast
avond.
Om de tijd te doden
bakt Oma frietjes.
En iedereen heeft
al twee cornetto’s [2] op.
Dan begint het te
schemeren.
De avondster is al
gauw te zien.
Kapi en Pika zetten
de koffer voor het raam.
De eerste
lichtstraal valt nu op de koffer.
Er ontstaan
allerlei gekleurde lichtkringels
in Oma’s kamer.
“Zou die grappige
Hubert weer komen?”,
vraagt Pika zich
af.
Dat is niet het
geval.
Al snel vormt zich
wel de gestalte
van een andere
persoon.
Uit zijn mond komen
eerst wat kuchjes,
die ze niet kunnen
verstaan.
In het blauwe huisje
wonen Oma Knot en Joep
“Oh, ik ben er!”,
horen ze hem nu duidelijk zeggen.
“Dag mevrouw Knot,
u moet het nichtje van Servaas zijn.
U kent mij niet,
maar ik ken u van vroeger.
Toen ik uw oom
Servaas voor het laatst sprak,
lag u nog in de
wieg.”
“Hoe kan dat nu,
legt u me dat eens uit ?”, vraagt Oma.
“Ik ben inmiddels
op leeftijd, en u ziet er nog zo jong uit.
U moet toch ouder
geworden zijn.
Hoe kunt u zo lang
geleden
mijn oom Servaas
gesproken hebben?
Ik begrijp er niets
van.”
“Dat komt
hierdoor”, zegt de vreemdeling.
En hij wijst op
zijn ring.
De ring is helemaal
van glas.
Ze zien, hoe van de
ring allerlei lichtflitsen afvonken.
“De tijd is nu
aangebroken,
dat ik u alles kan
vertellen.
Mijn naam is
overigens Daan Opperdoes.
Met deze ring kan
ik door de tijd reizen.
Ik kan me van de
ene wereld
in de andere wereld
verplaatsen.
Dat gaat ook met
deze ring.
Zo kom ik nu uit de
aardewereld
naar jullie wereld
van Larilo gereisd.
In de aardewereld
heb ik me vermomd als stadsdichter.
Deze ring is me
geschonken door Josko, een stille man.
Hij heeft hem
gemaakt met vakmanschap.
Vakmanschap is
meesterschap.
Josko is de
grootste glaskunstenaar van alle werelden.
Hij is ook de maker
van de glazen koffer.
Met Kerstmis 1944
stond hij ineens
voor de kapotte
deur van ons huis, in mijn geboortestad.
De stad was toen
nog niet bevrijd.
Er was veel
verwoesting in de stad.
De bommen bleven
aldoor vallen.
Josko had de koffer
in zijn hand, die nu bij u is.
Het was avond, en
de Venusster straalde
op de koffer neer.
Er kwamen ruim
vijftig warme lichtpuntjes
van de koffer af.
Vijftig tekenen van
troost in het verdriet van de stad.
Deze lichtjes
verdeelden zich
over de puinhopen
van de stad.
Aan de ogen van
Josko kon ik zien,
dat er nu gauw
vrede zou komen in de stad.
Dat zou een paar
maanden gaan duren.
Op de schouder van
Josko zat een duif,
Paloma genaamd.
Deze Paloma kan
praten.
Hij is de
woordvoerder van Josko,
zo zou je kunnen
zeggen.
Want Josko spreekt
nooit zelf.
Niemand weet, of
hij zelf wel kan praten.
Hij zwijgt gewoon
altijd.
Alleen zijn ogen
spreken diep.
Paloma legde me
uit, wat het bijzondere van de koffer is.
Met de koffer kun
je naar andere werelden gaan.
Net als met mijn
ring dus.
Alleen kun je met
mijn ring ook in de tijd reizen.
Josko heeft mij de
ring gegeven
om er goed mee te
gaan doen.
En omdat ik
intussen veel in de tijd heb gereisd,
ben ik in mijn
eigen stad nog jong.
De mensen kennen
mij daar nu als de stadsdichter.
Ik probeer de
mensen te vervullen
met mooie
gedachten, die ik in mijn stadsgedichten leg.
Ik kan deze
belangrijke taak echter
niet in mijn eentje
volbrengen.
En in de glazen
koffer zit extra kracht
voor mijn stad
verborgen.
Er zitten
vredesgedachten in,
en inspiratie voor
de toekomst.
Paloma vertelde me,
dat de koffer eerst
naar de wereld van Larilo moest.
Daar kon hij veilig
bewaard blijven.
Larilo ligt in een
andere wereld dan mijn stad.
Met de glazen ring
kon ik er zo, floep, heen.
Dat wilde ik maar
al te graag.
In mijn stad was
toen voornamelijk ellende.
Veel mensen waren
gevlucht voor de bommen.
De brug en het
vliegveld van de stad
waren belangrijke
mikpunten.
Zo kwam ik dus bij
Servaas in Larilo.
En ik zag meteen,
dat het kleine babymeisje Knot
later de koffer kon
gaan gebruiken.
Ik zag het aan de
blik in de oogjes.
Die leek op de blik
van Josko.
En nu, na ongeveer
vijftig jaar vrede in mijn stad,
mag de koffer
teruggebracht worden.
Maar eerst moet de
bijzondere vredeskracht
in werking gesteld
worden.
Paloma vertelde,
dat vier mensen uit Larilo
dat voor elkaar
zouden kunnen brengen.
Ik weet zeker, dat
jullie dat zijn.
Als jullie het niet
kunnen,
kan niemand het.
Door de extra
vredeskracht in de koffer
kan mijn stad in
vrede verder groeien en bloeien.
De kracht kan in
werking gesteld worden
via het oplossen
van een raadsel.”
“Hoe heet je
stad?”, vroeg Kapi.
“Dat is voor jullie
nog een geheim.
Jullie moeten er
via de koffer achter komen.
De aardse mensen,
die nu over jullie lezen,
kunnen al weten,
welke stad het is.
Ze hoeven alleen
maar naar de titel
van het boek te
kijken.
Eerst gaan jullie
naar andere aardse plaatsen
om goede dingen te
doen.
Bij elke goede daad
zal een stukje van het raadsel
oplichten in de
koffer.
En als het zo ver
is, wacht ik jullie op in mijn stad.
Jullie hoeven
alleen maar in het volgende hologram
te stappen, en
alles treedt in werking.”
Dan wordt Daan
Opperdoes steeds kleiner,
en hij verdwijnt in
een puntje van stralend licht.
“Daar zitten we
nu”, zegt Joep.
“Hoe zal dit verder
gaan?”
Hoofdstuk
3 Het meisje
en het paard
“Schuif eens wat
met die koffer”, zegt Oma.
“Misschien valt er
zo een nieuwe lichtstraal
van de avondster
op.”
En dat gebeurt
inderdaad.
Er ontstaat een
nieuw hologram.
Ze zien een weiland
in de aardse lente.
“Zullen we dit
weiland dan maar instappen?”, zegt Oma.
Dat doen ze.
Oma Knot, Joep,
Kapi en Pika
zijn nu in de
wereld van de aarde.
Ze moeten even
wennen aan de aardse lentezon.
Die schijnt veel
steviger dan de zon in Larilo.
En de lucht is hier
taaier.
Oma staat er wat
van te kuchen.
“Ik geloof, dat het
me hier helemaal bevalt”,
zegt Joep opgewekt.
"Kijk eens,
hoe glanzend groen het gras hier is.
Het lijkt wel de
kleur van een edelsteen.
Zo’n mooie groene
smaragd.”
“Wat kun je hier
ver kijken”, zegt Pika verwonderd.
"Ik zie heel
veel weilanden.
En kijk eens naar
de lucht met die fijne blauwe kleur.
Wie zou er in dit
land wonen?”
“Daar komen we gauw
achter”, zegt Joep.
"Kijk daar
eens achter in het weiland.”
Daar zien ze een
klein meisje.
Het meisje is bezig
het been van een paard in te smeren
met spul uit een
kommetje.
“Kom, we gaan
erheen”, zegt Kapi.
Als ze dichterbij
komen, zien ze,
dat het meisje een
kromme rug heeft bij haar schouders.
Het paard aait haar
met zijn hoofd langs de wang.
“Hoi”, zegt Pika.
“Wij komen uit
Larilo.
Hoe heet jij?”
“Ik ben Femke”,
zegt het meisje zachtjes.
“Het paard heeft
een wond.
Iemand heeft hem
geschopt.
Ik doe er een zalf
op.
Die zalf heb ik
zelf gemaakt.
Ik heb dat geleerd
van mijn oude Oma Bettie.
Oma Bettie is
dood.”
Femke wordt ineens
helemaal stil.
Het paard wordt
onrustig, en kijkt zenuwachtig.
Hij draaft
vervolgens weg,
en gaat helemaal
naar de hoek van het weiland.
Ze horen iemand
schreeuwen.
“Wat moet dat hier
in mijn weiland, Kromme?
Je hebt van mijn
paard af te blijven.
Als hij dood gaat
van die gore zalf,
dan gaan er klappen
vallen.
En wat doen die
rare lui hier?
Wat moet dat oude
mens hier
met die maffe rode
strikjes in het haar?”
“Dat oude mens is
voor het eerst in de aardse wereld.
En ze ziet, dat
iemand hier heel boos is”,
zegt Oma kordaat.
“Je slaat wartaal
uit”, zegt de man.
“Je hoort hier niet
vrij rond te lopen.
Weg uit mijn
weiland.”
“Pap, alsjeblieft,
het zijn aardige mensen”, zegt Femke.
“Ze komen uit
Larilo.”
“Larilo, dat ken ik
niet, daar heb ik nog nooit
van gehoord.
Waar bemoei je je
trouwens mee, Kromme.
Van wie is dit
weiland?”
“Van u pap!”
“Ik begrijp, dat u
uw dochter Kromme noemt”,
zegt Joep.
“Dit soort
scheldwoorden zijn in Larilo
bij de wet
verboden.
Schelden is wreed.
En ik denk, dat ik
weet,
wie dat arme dier
geschopt heeft”,
voegt hij eraan
toe.
“Houd je woorden
maar bij je.
Als ik wil
schelden, dan doe ik dat.
Ik sta hier op mijn
eigen grond.
Niemand hoeft me
hier de mond af te vegen.
En het paard is van
mij.
Ik heb het betaald.
Dus ik doe ermee,
wat ik wil.
Wat hebben jullie
trouwens
voor een
belachelijke koffer bij je.”
“U heeft misschien
uw grond,
wij hebben onze
glazen koffer”, zegt Oma.
"Dankzij die
koffer hebben wij een beter humeur dan u.
Bovendien, in
Larilo is een dier van zichzelf.
De mens mag ervoor
zorgen. Dat is een voorrecht.
En zoals u uw
dochter behandelt,
zo behandelen we
bij ons niet eens de muggen.”
“Nou ik hoor het
al”, zegt de vader.
“Die wereld van jou
is waanzin!”
Femke veegt een
traan van haar wang.
Dit is voor het
eerst, dat iemand haar helpt.
Op school praten ze
ook niet veel tegen haar.
Want ze is klein,
en door haar kromme
rug is het moeilijk
om haar aan te
kijken.
Alleen Oma Bettie
kwam altijd voor haar op.
Dat is nu al weer
een tijd geleden.
“In Larilo zeggen
ze meestal:
Als iemand veel
schreeuwt en scheldt,
is er ergens pijn
in zijn ziel”, zegt oma.
“En dan moeten de
anderen er vaak zwaar onder lijden.”
“Wat een softe
flauwekul, dom oud mens”,
zegt de vader
korzelig.
Hij wordt toch een
beetje zenuwachtig.
Ineens schiet er
een vonkje licht uit de koffer.
Het vonkje wordt
groter,
en verandert
langzaam in een duif.
De duif gaat op de
schouder van de vader zitten.
“Dag mijnheer
Hapma”, zegt hij.
Ik kom hier namens
Josko.”
“Die ken ik niet.
Ik heb nooit van
Josko gehoord.
En ook niet van
Larilo.
Wat gebeurt hier
eigenlijk?
Een duif die kan
praten.
En hoe weet je mijn
naam?
Ik weet wel, hoe
het komt.
Dat oude mens heeft
me aangestoken
met haar gekke
praat.
Horen jullie wat ik
zeg?
Jullie moeten
allemaal ophoepelen.
Jij ook duif.
Pas maar op, want
ik eet graag gebakken vogels.”
“Ik ga niet weg”,
zegt de duif.
“Kijk me eens aan,
mijnheer Hapma”
Voordat hij het in
de gaten heeft,
kijkt vader Hapma
de duif recht in de ogen.
Hapma voelt een
zachte warmte komen in zijn borst.
“Dat moet de duif
Paloma zijn”, zegt Pika.
“Wat mooi, dat wij
hem mogen zien.”
“Mijnheer Hapma”,
gaat de duif verder.
“Wij kennen in onze
wereld uw geheim verdriet.
Wij weten van het
ongeluk met de auto
een paar jaar
geleden.
Waarbij uw vrouw
omkwam.
U denkt, dat het uw
schuld was.
Het was echter uw
schuld niet.
Niemand kon er iets
aan doen.
Het kwam door het
plotselinge winterweer.
Sindsdien slaapt u
niet meer goed.
U bent onrustig, en
gewoon boos op uzelf.
U scheldt, en u
slaat er maar op los.
Alleen, uw verdriet
wordt er niet minder om.
En de mensen keren
zich van u af.
Mijnheer Hapma,
moet u uzelf
niet eens eerlijk
in de ogen kijken?”
Vader Hapma begint
zachtjes te huilen.
Het paard komt
dichterbij.
“Door uw schuldig
verdriet kon u
niet meer blij zijn
met uw dochter.
In uw gedachten
ging allerlei gemopper samenklonteren.
U maakte u zelf
wijs, dat u liever een zoon had.
Voor de boerderij
later.
Ziet u niet, dat
het paard Femkes beste vriend is.
Paarden begrijpen
wat mensen beweegt.
Van u werd het
paard onrustig.
Hij keert zich van
u af.
U hebt hem
geschopt.
Zoals u uw Femke
hebt bestookt met scheldwoorden.
Diep in uw hart
houdt u van haar.
Als u haar pijn
doet,
doet u tegelijk
uzelf pijn.
Zou u niet eens met
Femke
naar de grote stad
Leeuwarden gaan.
Naar het
ziekenhuis.
Daar kunnen ze haar
misschien wel helpen
met behulp van een
gipscorset.”
Het paard is
naderbij gekomen,
en aait met zijn
hoofd langs de wang van de vader.
Alsof hij de man
alle kwaad vergeeft,
dat hem is
aangedaan.
Joep moet huilen.
“Ik ben altijd
blij, als ik zie,
dat dingen goed
komen”, zegt hij.
“Daar hebben jullie
aan meegewerkt
door begrip te
hebben voor de verwarde gevoelens
van de boer”, zegt
de duif.
Daarom krijgen
jullie zo meteen
de eerste sleutel
van het raadsel.
Jullie zijn hier in
het aardse Nederland.
In de provincie
Friesland.
Om precies te zijn,
in het prachtige dorp Hantum.
Voor de volgende
sleutel moeten jullie
op zoek gaan naar
de lama.
Hij heeft ook wel
eens gehoord van Josko.”
Dan verandert
Paloma langzaam in een lichtje,
dat verdwijnt in de
koffer.
In de koffer licht
een smaragdgroene letter op.
Het is een …A…………
Hoofdstuk
4 De lama van Hantum
“Zeg, Femke, weet
jij misschien,
wie de lama in
Hantum is?”, vraagt Pika.
De rust is weer
teruggekeerd in het weiland.
“Ik denk, dat het
iets te maken heeft
met dat nieuwe
gebouw”, zegt Femke.
"Dat staat aan
de andere kant van het dorp."
“Nou, dan gaan we
daar maar eens heen”, zegt Oma.
"Het kan niet
ver lopen zijn.
Hantum is een klein
dorp."
Het gebouw blijkt
een soort witte toren te zijn.
Met een grote
gouden Boeddha in een nis.
“Die toren is een
stoepa”, zegt Joep.
“Wat een prachtig
beeld is dat van Boeddha.”
Joep heeft thuis in
zijn boekenkast veel boeken
over beschavingen
en volken.
Vlak bij de toren
zit een man heel stil te zitten.
Hij heeft zijn ogen
gesloten.
Hij heeft een soort
roodpaarse doek om,
en op zijn hoofd
draagt hij een gele muts.
“Ik denk, dat we
die moeten hebben”, zegt Oma.
“We kunnen hem nu
niet storen, geloof ik.
Hij is zo verzonken
in zijn meditatie.”
Er loopt nog een
andere bedrijvige man rond.
Ook in zo’n
roodpaarse doek.
Hij komt op hen af,
en stelt zich voor als lama Gawang.
“Mijn vriend daar,
dat is lama Govinda.
Morgenvroeg kunt u
hem spreken.
Wilt u wat zelf
gemaakte koeken en wat thee?
U kunt vannacht
hier slapen in de gastenverblijven.”
“Ik dacht altijd
dat een lama een beest was”, zegt Kapi.
“Dat klopt”, zegt
Joep.
“De lama is een
dier in Zuid-Amerika.
Hier hebben we weer
een ander soort lama.”
Zal ik eens een
Zuid-Amerikaanse lama nadoen?”,
zegt Pika.
“Dat hangt ervan
af”, zegt Oma.
“Als je maar niet
gaat spuwen.”
Lama Gawang brengt
hun de beloofde koeken
en de thee.
Dan gaat hij gewoon
weer verder met zijn werk.
“Wat is het hier
mooi”, zegt Pika.
"Je wordt hier
helemaal rustig."
“Weet je wat”, zegt
Kapi,
"we gaan de
lama Gawang helpen.
Hij loopt daar zo
met die stenen en dat hout te sjouwen.”
De lama glimlacht.
Zwijgzaam werken ze
de hele verdere dag samen door.
En die nacht slapen
ze heerlijk in de dikke aardse lucht.
Ze krijgen er echt
diepe dromen van.
Die zijn hier wat
steviger dan in Larilo.
’s Morgens voelen
ze zich lekker voldaan.
Alsof ze de hele
nacht
in een soort
kleibad hebben gelegen.
De lama met de gele
muts is ook vroeg
bij het ontbijt
aanwezig.
Het schemert nog.
Hij lacht hen
vriendelijk toe,
en hij stelt zich
voor als lama Govinda.
“Ik kom hier mijn
vriend Gawang bezoeken.
Ik trek over de
hele aardse wereld rond.
Tijdens mijn
yoga-oefeningen vertoef ik
in de geestelijke
werelden.
Dat geeft mij wijsheid
en diepe rust.
Alleen vandaag ben
ik niet zo rustig,
zoals het voor een
lama hoort.
Ik heb vannacht in
mijn droom gezien
dat mijn oude
moeder ziek is in het verre land Tibet.
Wij lama’s kunnen
vaak veel.
Maar ik kan niet
naar Tibet vliegen.
Toen ik nog een
baby was,
hebben ze me
meegenomen naar India.
Mijn oom vluchtte
voor de Chinezen,
toen die ons land
veroverden en bezetten.
Hij vond dat ik mee
moest.
Want ik had een
taak buiten Tibet volgens hem.
De vlucht uit Tibet
betekende een zware tocht
hoog door de
besneeuwde bergen.
Ik heb het als baby
overleefd.
“Dus zal de rest
ook wel lukken”, zegt mijn oom altijd.
Wij Tibetanen
geloven,
dat je steeds
opnieuw geboren wordt.
In elk leven word
je voor een nieuwe taak geplaatst.
Mijn leermeester
heeft me naar het westen gestuurd.
Het is mijn taak om
de oude wijsheden van Tibet
hier bekend te
maken.
Maar nu denk ik aan
mijn zieke moeder.
Ik kan alleen niet
naar Tibet.
De toegang tot het
land is onmogelijk.
Ik ben vluchteling,
en wie eenmaal het land verlaten heeft,
is er niet meer
welkom.
De Chinezen zouden
me al meteen oppakken,
als ik het land
binnen kom.
Vluchtelingen
worden als verraders beschouwd.
Wij zijn trouw aan
onze eigen vorst, de Dalai Lama.
Met al mijn
lamawijsheid kan ik mijn moeder
niet gaan troosten
en versterken.
Mijn hart doet
zeer.
Het is heel erg,
als je als kind
je moeder niet kunt
troosten,
wanneer die het
nodig heeft.”
“Misschien weet ik
wat”, zegt Oma.
Ze denkt aan de
glazen koffer.
Ze legt lama Govinda
het verhaal van de koffer uit.
“Ik denk, dat hij
nu ook werkt in de schemering”,
zegt de lama.
"De morgenster
is nog te zien.
Sommige mensen
denken, dat deze morgenster
het kwade broertje
is van de avondster.
De slechte engel
Lucifer.
Of de boze oom van
Mohammed.
Maar het is gewoon
dezelfde ster,
die we in de avond
zien.
En als je zegt, dat
zijn ochtendstralen verkeerd zijn,
dan ben je gewoon
een kwaadspreker.
Wij Tibetanen zijn
gewend om het kwaad weg te kijken.
Dat moet wel, als
je hoog in de bergen woont.
Daar zijn veel
gevaren en veel boze dromen.
Wij stropen onze
mouwen op
bij de eerste
stralen van de morgenster.
Dat zie je aan mijn
vriend Gawang.
Kijk toch eens wat
hij hier gebouwd heeft.
Hij wijst naar de
stoepa.
En de mensen van
Friesland zijn ook zo.
Die gaan het echte
leven niet uit de weg.
Daarom is die
stoepa hier helemaal op zijn plaats.
Maar goed Oma,
misschien wilt u de
koffer even
op de stralen van
de morgenster richten.”
Oma is meteen
overtuigd.
Uit de lichtstralen
ontstaat al snel een prachtig hologram.
Er vormt zich een
wit huis met ruitloze ramen.
De kozijnen en het
dak zijn bruin.
Het is, of het
donkerbruin diep glanst,
zo mooi is die
kleur.
Het is middag in
het hologram.
Dat is natuurlijk
logisch,
want dit is het
hologram van een huis in Tibet.
Daar is het later.
Tibet ligt namelijk in het oosten.
De lama is
ontroerd.
“Hier wonen mijn
ouders”, zegt hij.
Ze stappen met zijn
vijven het hologram in.
Lama Gawang blijft
alleen achter
bij zijn stoepa in
Hantum.
Ze gaan het huis van
de ouders
van lama Govinda
binnen.
Daar is het donker.
Er hangt een zware
wierookgeur.
Ze horen mooie
klanken, die een man maakt
met behulp van
metalen schalen.
“Dit is allemaal
voor de genezing van mijn moeder”,
zegt de lama.
“Maar soms werkt
het niet meer.”
“Ben jij het, mijn
zoon? “,
vraagt de moeder
zachtjes.
“Ik wist dat je zou
komen.
Wil je de
klankgebeden voor mij opzeggen?
Ik heb er mijn hele
leven op gewacht.
Mijn ziel zal door
je gebeden
helemaal verfrist
worden
aan het einde van
dit aardse bestaan.”
“Natuurlijk
moeder”, zegt de lama.
“Niets is
belangrijker dan dat.”
En hij gaat in
dezelfde houding zitten,
waarin ze hem
gisteren hebben gezien.
Kapi en Pika, Oma
en Joep zetten zich erbij.
Dan begint de lama
met een soort zoemgebrom.
Het gaat met een
lage uitgerekte toon.
De aanwezigen
voelen het gewoon
kriebelen in hun
buik.
En langzaamaan gaan
de aanwezigen
mee zoembrommen.
AAAAUUUMMMMMaaaannniepèèèèmmmèèèèhoemm…
De ogen van de
moeder gaan steeds meer glanzen.
Een diepe
dankbaarheid voor het leven vervult haar.
Haar zoon is van zo
ver gekomen.
“Het lijkt wel of
ze familie van me is”,
denkt Oma bij
zichzelf.
“Nooit heb ik me zo
op mijn gemak gevoeld,
als bij deze
moeder.”
Zo zitten ze een
aantal uren met elkaar te zingen.
Dan zegt de moeder:
“Wat fijn, mijn zoon,
dat je met je
vrienden bent gekomen.
We hebben mooie
uren gedeeld vandaag,
kostbaarder dan
soms een heel mensenleven.
We gaan wat eten.
Het staat al klaar
in de mooie ontvangstkamer.
Want we wisten dat
jullie zouden komen.”
Als later de avond valt,
landt er een Tibetaanse duif op de koffer.
En in de koffer
vormt zich een nieuwe letter.
…A……R…
“Dit is, omdat
jullie deze mooie dag mogelijk
hebben gemaakt voor
ons”, zegt de lama.
“Ik denk dat we nu
terug moeten naar Hantum.
Mijn vriend wacht.
De zoon van mijn
broer gaat nu ook mee.
Hij wil door Lama
Gawang onderwezen worden
in Tibetaanse
wijsheden.”
Ze nemen afscheid,
en al gauw valt er een lichtstraal
op de koffer.
“Wat ik nog niet
heb gevraagd, lama”, zegt Joep.
“Hebt u wel eens
gehoord van Josko?
Dat moet haast zo
zijn.
Want u weet veel,
en u bent tot veel in staat?”
“Ja”, zegt de lama.
Hoofdstuk
5 De glazen kerststal
“Ja, ik heb zeker gehoord van die Josko.
Die komt uit Verdo.
Zelfs in mijn land kent iedereen het verhaal
van Josko’s jeugd.
En van de wonderbaarlijke kerstnacht in Verdo.
En dat, terwijl ze in mijn land toch
hun eigen geloof hebben.
Dat hebben jullie nu wel gezien.
Het zijn geen Christenen, die elk jaar Kerstmis
vieren.
Het verhaal is lang geleden ook bij ons
bekend geworden, door handelslieden.”
“Kunt u ons
dat verhaal van Josko eens vertellen, lama?”, vraagt Pika.
“Natuurlijk, jongedame”, zegt hij.
“In
Verdo gebeurde zelden iets opzienbarends.
Het
was een landelijk dorp met rustige bewoners.
De
enige opvallende persoon was Josko.
Hij
was de plaatselijke steenhouwer.
Iedereen
wist, dat hij in zijn leven nooit
een
woord had gesproken.
Toen
de pastoor Josko doopte
in
de eenvoudige kerk van Verdo,
maakten
zijn ouders zich geen zorgen over hem.
Zij
wisten toen nog niet,
hoeveel
nachten ze zouden liggen piekeren
over
hun manneke.
Al
gauw werd duidelijk, dat elke poging
om
Josko te leren praten, mislukte.
Als
iemand hem aanspoorde tot praten, kwam er
alleen
een vriendelijke glimlach van zijn kant.
Het
leek of elk geluid verdween in de stilte van zijn ogen.
Zo
gauw Josko kon lopen,
werd
het pas echt moeilijk voor zijn ouders.
Als
je even niet oplette, was hij onvindbaar.
Voor
de zoveelste keer was hij
de
wijde wereld in getrokken.
De
eindeloze zoektocht naar het kereltje
kon
weer beginnen.
De
ene keer zat hij bij de wilde rivier
met
stenen te spelen,
zich
niet bewust van gevaren,
die
hem zouden kunnen bedreigen.
Op
andere momenten vond men hem
’s
avonds laat pas terug,
terwijl
hij rustig in een weiland zat
tussen
de slapende koeien.
Telkens
weer spraken zijn ouders hem vermanend toe.
En
ze moesten daarbij maar raden,
of
hun woorden bij hem overkwamen.
Op
het laatst hadden ze niet veel verwachtingen meer
voor
de toekomst van hun kind.
Iedereen
vond het opmerkelijk,
dat
Josko redelijk leerde schrijven en spellen.
Uit
boeken scheen hij wel wat te begrijpen.
Hij
groeide verder normaal op,
en
hij deed geen rare dingen.
Josko
had een opmerkelijke belangstelling
voor
alles wat steen was.
Zijn
ouders besloten hem daarom in de leer
te
doen bij een steenhouwer.
Die
leerde hem grafstenen maken.
Als
een dorpsbewoner een grafsteen bij Josko bestelde, leek het net,
of
het verdriet wat minder werd.
Dat
kwam door de intens vriendelijke glimlach,
die
hij steeds weer op zijn gezicht bracht.
Hij
beitelde niet alleen de normale gegevens
op
de steen.
Zoals
de naam en geboortedatum en zo.
Hij
maakte ook toepasselijke versieringen.
En
hij gaf de steen een aparte vorm.
Daardoor
bracht hij een stukje van de overleden persoon opnieuw tot leven.
Vaak
leek het, of hij alle geheimen
van
de doden kende.
Zo
had hij voor een oude man een steen gehouwen
in
de vorm van een klein meisje.
Niemand
begreep, waarom Josko de steen
zo
gehouwen had.
De
goede man had niet zo lang in Verdo gewoond.
Later
hoorde men pas,
dat
een dochtertje van hem jong gestorven was.
Aan
een kinderziekte.
In
het dorp ontstond het gevoel,
dat
het niet meer zo heel erg was om te sterven.
Als
Josko maar een grafsteen voor je zou maken.
Het
kerkhof van Verdo had iets stralends.
Je
kon er je ellende vergeten.
En
je kon er daarna weer even tegen.
Een
bezoek aan het kerkhof gaf je levensmoed.
Dat
was allemaal het gevolg
van
de beeldhouwkunst van Josko.
Graf
van danseres uit Verdo.
Grafsteen
gemaakt door Josko
Het
was nu kerstavond.
Alle
dorpsbewoners verzamelden zich in de kerk.
Iedereen
had zich de laatste tijd vaak afgevraagd,
wat
Josko in zijn schild voerde.
Al
twee maanden had bijna niemand hem buiten gezien.
Men
vertelde, dat het licht in zijn huis
tot
diep in de nacht brandde.
In
de kerk zou deze avond duidelijk worden,
hoe
de zaken in elkaar zaten.
Waar
Josko mee bezig was geweest.
Op
het priesterkoor stond een kerstgroep,
die
was gebeiteld uit grote stukken glas.
Het
licht van de kaarsen weerkaatste hemels
in
het glaswerk.
Josko
had het Christuskindje een bal in de hand gegeven.
De
bal was geslepen in merkwaardige onregelmatige niet-aardse vlakjes.
Vanwege
het zachte licht van de kaarsen,
kon
je door de ramen de sterren aan de hemel herkennen.
Je
zou verwachten, dat hier in Verdo elk moment engelen gingen zingen.
De
dienst was net begonnen,
toen
er een licht briesje voelbaar werd in de kerk.
Er
klonk een zachte langgerekte toon.
Ineens
viel het licht van een grote ster precies
op
de geslepen bal in de hand van het Christuskind.
De
bal verdeelde het licht in een levensechte projectie op de grote kale muur.
De inwoners van Verdo werden getuige
van een familie-tafereel in een stal.
Een moeder, met een alles begrijpende zachte
blik,
hield haar kind Jezus in haar armen.
Het hele dorp was terug in de tijd, in deze
stal.
Ze waren met de herders en de drie wijzen
aanwezig
bij deze wonderlijke gebeurtenis.
Het kind keek iedereen afzonderlijk aan
met grote heldere ogen.
Hij had diepe zachte ogen, die tot ieders
hart reikten.
Je werd er innerlijk helemaal schoon en fris
van.
Het leek wel of de hele kerk werd gevuld
met kristalhelder water.
Uit alle kelen klonken nu kerstliederen.
Dat jaar zongen de mensen van Verdo
samen met de engelen.
En zelfs de brommerigste stem viel niet uit
de toon.
Ze zongen en zongen,
tot het prachtige beeld zachtjes vervaagde.
Daarna volgde er een weldadige stilte.
De volgende dag was Josko verdwenen.
Ook de kerstgroep was onvindbaar.
In Josko’s werkplaats vond men een briefje
met de woorden:
Geef
elkaar te drinken van het wonder van het licht.
“Wat een mooi
verhaal.
Dit moet de Josko
van onze glazen koffer geweest zijn.
Dat kan niet
anders”, zegt Kapi.
“Hij is toen vast
naar de wereld
van Daan Opperdoes
gegaan.
Want hij stond toch
met Kerstmis
voor de kapotte
deur bij die Daan?”
“En die kerstster
is vast onze Venusster”,
voegt Joep eraan
toe.
Hij heeft tranen
in zijn ogen.
Zo mooi vindt hij
het verhaal.
“Ik ga een paar
mooie engelen borduren”, zegt Oma.
“Voor als we weer
thuis zijn.
Dan gaan we in
Larilo ook het kerstfeest vieren.”
Dat zijn we aan
Josko verplicht.
“Hoe leren jullie eigenlijk de oude wijsheden
van Tibet?”, vraagt
Oma aan de lama’s.
“Ik merk, dat
jullie weinig spreken
en regelmatig
stilzitten,
of zitten te
bromzoemen.
Ik heb jullie niet
in een boek zien kijken.”
“Wij leren ook wel
uit de oude boeken”,
zegt lama Govinda.
“Ik ken er
verschillende uit mijn hoofd.
Vaak zijn die
boeken op boombladeren geschreven.
Bijvoorbeeld
palmbladeren.
Het meeste leren we
door in stilte naar
onze meesters te luisteren.
Als je er rijp voor
bent, kan de meesterlama
de informatie
gewoon in stilte in je overbrengen.
Vaak gaat dat met
beelden, waar diepe kennis in zit.
Het is eigenlijk
als bij een computer, maar dan anders.
De meesterlama
kopieert de benodigde bestanden
in zijn hoofd.
Vervolgens drukt
hij op enter, en de bestanden komen
in het hoofd van de
leerling-lama.”
“Was het bij ons op
school maar zo”, zegt Kapi.
“Enter, pats boem,
en het zit in je hoofd.
Wij moeten heel
veel lezen,
mijn hoofd knapt er
soms bijna van.”
“Wist je, dat je
van sommige dieren ook veel kunt leren?”
“O ja?”
“Ja zeker. Neem nu
een kat.
Als die je in
stilte nadert, kun je hem vaak
heel voorzichtig in
de ogen kijken.
In het begin moet
je even knipperen met je ogen.
Probeer het eens.
Kijk wat er
gebeurt.
De natuur kijkt je
vaak diep aan
vanuit de ogen van
een kat .”
“Ja”, zegt Oma, “in Larilo gaan veel mensen
op die manier met
dieren om.
Dieren zijn geworteld
in het geheim van de schepping.
Zelfs een krassende
kraai heeft in Larilo aanzien
vanwege zijn
kordate intelligentie.
Oké, genoeg
gebromzoemd,
we gaan slapen.
Want morgenvroeg
staat de morgenster er weer.
En dan moeten we
klaarwakker zijn.
Ik krijg er echt
zin in hier op de aarde.”
“Oh ja”, zegt lama
Gawang,
“die mijnheer Hapma
heeft u een cadeau gebracht.
Hij wilde u graag
wat geven,
omdat u hem zo
geholpen heeft.
Door hem zo stevig
aan te spreken.
Dat had hij nodig.
Niemand had het
gewaagd, dat te doen, tot u kwam.
U bent een dappere
vrouw.”
“Dat valt wel mee”,
zegt Oma, een beetje blozend.
“Pittige
heelmeesters maken genezende wonden.
Zo zit dat. En nu
allemaal naar je Tibetaanse matje.
En slapen
allemaal”, zegt ze er achteraan.
De volgende morgen
nemen ze afscheid van de lama’s.
Oma neemt nog wat
foto’s.
Onder andere van
een weiland.
“Dat aardse
grasgroen, dat vind ik zo prachtig.
Het trilt zo diep
bij je naar binnen.
En dan die Hantumse
lucht daarboven.
Dat hebben we zo
niet in Larilo.
Alleen beste
mensen, nu moeten we gaan opschieten.
Anders missen we de
morgenster.”
“Die is niet zo
gauw weg”, zegt de lama.
Ook als je hem niet
meer ziet in het felle daglicht,
straalt hij door.
Het is alleen
moeilijk om hem dan te vinden.”
Maar goed, ze nemen
nog eens afscheid van de lama’s.
Vervolgens brengen
ze de koffer weer in stelling.
En dan hup, ze gaan
het volgende hologram in.
Ze komen nu in een
modern museum in Tilburg terecht.
Het is Museum De
Pont.
De grote ruimte, waar ze zijn, baadt in het
licht.
“Dit is bijna het
licht van Larilo”, zegt Oma.
"Wat hebben ze
dat hier knap gedaan.”
In het museum is
een tentoonstelling
van kunst en
natuurproducten.
Je kunt dat in de
kunst ruim zien.
“Moet je eens gauw
komen kijken”, roept Pika.
Ze staat bij een
rijtje schaaltjes met stuifmeel.
Het is heel
bijzonder geel stuifmeel.
“Hier staat, dat
het onaards geel is”, zegt Joep.
“Het moet wel aards
zijn”, zegt Oma.
“In Larilo hebben
wij deze kleur niet zo.
Dat geel zindert
helemaal in de lucht.
Ik ga een paar
foto’s maken.”
Oma pakt haar
fototoestel.
“Wat zullen ze in
Larilo opkijken van die aardse kleuren.
Ze zijn dat niet
gewend.
Wij hebben weer
andere kleuren,
die ik hier niet
heb gezien.”
“Dat het geel zo
zindert, dat komt,
doordat het stuifmeel
een klein beetje stuift.
Dat heb ik net
vertraagd bekeken", zegt Kapi.
Mensen van Larilo
kunnen vertraagd kijken,
als dat nodig is.
Net als bij ons bij
een voetbalwedstrijd op de tv,
als er een doelpunt
is geweest.
“Inderdaad, het is
zo”, zegt Pika.
“Alleen, als je
normaal kijkt,
geeft het je een
heel fijn gevoel.
Het is bijna net zo
mooi,
als toen we
gisteren bij de moeder van de lama waren.”
“Dit is een
supermooi kunstwerk,
al zijn het maar
bakjes met stuifmeel.
En niet een
schilderij of een bijzonder beeld”, zegt Kapi.
“De kunstenaar heet
Laib.
En wat ruikt het
hier apart", zegt Joep.
“Dat zijn de
huisjes van bijenwas”, zegt Oma.
“Kijk hier”, zegt
Pika “een wit marmeren plaat
met een laagje melk
in een dun uitgepolijst kommetje
in het midden.
Ik zag het eerst
niet, het leek net één marmeren wit vlak.
Als je goed kijkt,
is dat wit van die
aardse melk zo diep wit.
Net of je in een
andere wereld kijkt.
Ik ben blij, dat we
in dit land terecht gekomen zijn.
In Tilburg zijn we
echt in het land van melk en honing.”
“Dat is zo",
horen ze een stem achter hen.
"De mensen op
aarde zijn rijk met hun natuur.”
Het is warempel
Daan Opperdoes, die daar staat.
Ze zijn blij hem te
zien.
Jullie zijn hier al
dichter bij mijn stad.
Maar het zal nog zeker
enkele dagen duren,
voor jullie er
zijn.”
En dan zegt hij:
“Kom mee,
ik wil jullie even
een kunstwerk laten zien
in de andere zaal.
Van een beroemde
Japanse kunstenaar
bij ons uit de
buurt.
Het is een modern
beeld.
Het heet “David met
mevrouw Goliath.”
“Wat raar”, zegt
Joep,
“Ik heb wel eens van een David gehoord,
die met de reus
Goliath vocht.”
“Wat weet u veel”,
zegt Kapi.
“U heeft bijna geen
Google nodig.”
“Wat u zegt, dat
klopt”, zegt Daan.
“Maar deze
kunstenaar zet de wereld van het vechten op zijn kop.
Daarom heeft hij
misschien liever een ontmoeting tussen David en de reuzenmevrouw verbeeld.
Dat is namelijk een
stuk vrediger
dan een knokpartij
met dodelijke afloop.”
Het beeld is van
brons,
dat gepolijst is
tot een goudgele kleur.
De kleur is bijna
een tweelingzusje
van de kleur van
het stuifmeel.
Zoals ze vroeger
dachten,
dat de avondster en
de morgenster een tweeling waren.”
“En zoals ze
vroeger ook dachten,
dat wij een
tweeling zijn”, zegt Kapi.
“Brons”, zegt Oma,
“dat is weer zo’n
mooi product
gemaakt uit de
aardse natuur.”
“Veel mensen vinden
de vormen van dit beeld
weer te modern”,
zegt Daan.
“Als je goed kijkt,
zie je,
dat het vormen van
een andere wereld zijn.
Ik heb er een
stadsgedicht van gemaakt:
De geliefde
kunstenaar van mijn stad
zet me in de wereld
van David en mevrouw Goliath.
Hier zijn mensen
met verschillende formaten
elkaars
vriendschappelijke maten.
In de gouden kleur
van het brons
verandert elke vechtlust aanstonds
in een vriendelijk
humeur.
Het beeld geeft ons
een warme kleur.”
Oma heeft dus weer iets om te fotograferen.
“U lijkt wel een toerist”,
zegt Kapi.
“Nee jongen”, zegt
Oma.
“Ik ga in het
onaardse Larilo een tentoonstelling houden.
Een tentoonstelling
van de aardse kleuren en vormen.
Daar kunnen ze in
Larilo veel van opsteken.”
“U heeft de opdracht van Josko zo goed uitgevoerd”,
zegt Daan.
Hij raakt de koffer
aan met zijn glazen ring.
In de koffer licht
een nieuwe letter op.
…AJ…R…
“Ik kan er niets
van maken”, zegt Joep.
“Dat hoeft ook nog
niet”, zegt Daan.
“Kom, we gaan een
Brabantse koffietafel nuttigen”,
nodigt hij hen
enthousiast uit.
“Die heb ik
besteld.
Daarna ga ik met de
trein naar mijn stad.
Dat vind ik weer
eens gezellig.
Jullie mogen hier
vanavond slapen in het AZC.
Dat heb ik voor
jullie geregeld.”
“Het AZC”, wat is
dat? “, vraagt Pika.
“Dat is een centrum
voor asielzoekers.
Dat zijn
vluchtelingen uit landen,
waar oorlog of
ellende is.
Ook dat is iets van
de aardse wereld.”
In het
asielzoekerscentrum zijn de gasten
uit Larilo al
gauw in gesprek met de bewoners.
“Mijn naam is
Rabia”, zegt een jonge vrouw.
“Ik kom uit Irak.
Mijn familie is
gevlucht voor Saddam,
de dictator van ons
land.
Gelukkig, voordat
de vreselijke oorlog daar begon.”
“Hoe is het om in Nederland
te zijn?”, vraagt Pika.
“Nederland is
mooi.”
Er is hier veel
begroeiing.
En de huizen zijn
kleurrijk.
Heel anders dan in
Irak.
De dijken en
bruggen zijn hier knap aangelegd.
En er is
overvloedig drinkwater.
Sommige mensen zijn
wel streng voor moslims
Ze zijn bang voor
terroristen.
Moslims hebben maar
één God.
Wij noemen die
Allah.
Er bestaan allerlei
gedachten over,
hoe je Allah moet
dienen.
Daarom zijn er
allerlei stromingen in de Islam.
Net zoals er bij
elk geloof stromingen zijn.”
Mijn vader Hallad zegt altijd,
dat de genade van
Allah het belangrijkste is.
En de vrede.
Voor hem is Allah
liefde.
Ik geloof, dat hij
gelijk heeft.
Ik vertrouw altijd
op mijn vader.
Hij is goed.
Ze hebben hem
gemarteld in Irak.
Dat is de reden,
dat wij zijn gevlucht.”
“Wat zijn aardse
mensen ingewikkeld”,
zegt Oma enigszins
geprikkeld.
"Geloven in de
liefde hoeft niet moeilijk te zijn.
Het lijkt mij
vanzelfsprekend.
Ik geloof, dat de
meeste mensen van goede wil zijn.
Maar ze doen elkaar
wel veel verdriet aan.
Waarin vind je dan
troost, Rabia,
nu je in zo’n ver
land bent?”
“Wij zingen veel
liederen uit ons land,
mevrouw Oma.
Die liederen zullen
wij nooit vergeten.
We zingen ze iedere
dag.
Dat geeft ons
warmte en troost.
Gelukkig zijn we
hier nog met elkaar!
Dat is het
belangrijkste.
Belangrijker dan
rijkdom en luxe.”
“Kunnen jullie zo’n lied uit Irak voor ons zingen?”,
vraagt Pika.
“Ja hoor! Dat
kunnen wij zeker.”
Rabia en haar broer Aboe gaan er eens
goed voor staan.
Ook de vader en
moeder gaan meezingen.
“Wel alle peren”, zegt Joep.
“Dat is een mooi
lied.“
Hij heeft tranen in
zijn ogen.
“Zeg liever: “Wel
alle dadels”,
zegt Kapi.
“Dat kun je beter
zeggen.
Want het lied gaat
toch over Irak?”
“Kunnen jullie het
nog eens zingen”, zegt Pika.
“Dan proberen wij
het mee te zingen.
Het is zo’n mooi
lied.
Ik wil het ook
leren.
Dan kan ik het
later zingen voor de mensen in Larilo.”
Even later zingt
iedereen het lied mee.
En daarna nog eens.
En nog eens.
Ze kunnen er niet
genoeg van krijgen.
Daan Opperdoes
heeft ineens een idee.
Zijn pet hangt
scheef op zijn hoofd.
"Ik kan jullie
lied opnemen met mijn camera.
En ik kan het
filmpje op You Tube zetten.
Zo kunnen meer
mensen op deze wereld
troost vinden in
dit lied.
Het lied is niet
alleen mooi voor vluchtelingen.”
Daan kan nu even
niet meer uit zijn woorden komen.
Hij is erg onder de
indruk van het lied.
En een stadsdichter
heeft er natuurlijk
extra verstand van.
“Ik vind dit een superidee”,
zegt Oma.
“Wat vinden Rabia
en de familie ervan?
Krijgen zij geen
problemen?
Iedereen kan het
zien,
ook de bozeriken op
internet.”
“Dat maakt niet
uit”, zegt vader Hallad.
“Ze weten toch wel
wie we zijn.
In Nederland zijn
we veilig.
Wie zou er trouwens
bezwaar kunnen hebben
tegen het zingen
van zo’n lied?”
Nou, dat wordt even
repeteren.
Want Daan, die de
regie op zich neemt,
wil de vier mensen
van Larilo erbij hebben.
En die vier vinden
het schitterend.
“Dit wordt een
filmpje van de hoop
voor de toekomst
van Irak”, zegt hij.
“Ik hoop, dat ze
ook meer dan vijftig jaar vrede krijgen.
Net zoals in mijn
eigen stad.”
Iedereen heeft er
zin in.
Even later staat
het lied goed op de film.
“Ik ga meteen met
de trein naar huis,
en dan gaat het
vanavond al op You Tube”,
zegt Daan.
Er heerst een
opgewekte stemming in het centrum.
Iedereen gunt de
zangers hun succes.
De
medevluchtelingen worden er zelfs
een beetje vrolijk
van.
Veel asielzoekers
kunnen eindelijk weer eens lachen.
Ze hebben ook zo veel
boze ervaringen meegemaakt.
“Kijk eens naar de
koffer”, zegt Kapi.
“Er is weer een
letter bijgekomen.”
Iedereen ziet het.
Er staat nu …AJIR…
“Het lijkt wel een
woord uit Irak”, zegt Joep.
Maar dat is niet
zo.
De vier van Larilo
zullen nog even
moeten wachten.
Tot de sleutel van
het raadsel compleet is.
Hoofdstuk 8 Het glazen draaiorgel
Als ze de volgende
morgen wakker worden,
zit Paloma op de
glazen koffer te wachten.
“Vandaag gaan
jullie naar Utrecht”, zegt de duif.
"Utrecht is
een grote stad in het midden van dit land.
Rabia en haar
familie mogen eveneens mee.
Ze kunnen wel een
muzikaal uitstapje gebruiken.
Vanavond met de
avondster komen jullie hier terug.”
Eerst gaan ze
ontbijten.
Een goed ontbijt
heb je nodig, als je op reis gaat.
Daan heeft Rabia
een sms-je gestuurd.
Het filmpje op You
Tube heeft al
meer dan
honderdduizend bezoekers gehad.
Het is een echte
hit. Dat schrijft hij.
“Dus toen we
sliepen,
hebben al die
mensen ons horen zingen”, zegt Joep.
“Zo gaat dat zeker
in de aardse wereld”, zegt Oma.
“Wonderlijk hoor.”
Na het ontbijt
wordt de koffer klaargezet.
En voor ze het in
de gaten hebben,
staan ze in de
grote Jaarbeurshal van Utrecht.
Er is een
handelsbeurs
voor energiezuinig
glas en zonnecellen.
“Zo zijn jullie
daar?”, horen ze achter zich.
Het is de fluwelen
dichterstem van Daan Opperdoes.
“Hoe kom jij zo
snel hier?”, vraagt Pika verbaasd.
“Of is dit soms
jouw stad?”
“Nee, dat is het
niet. Ik heb toch mijn glazen ring.
Daarmee kan ik
overal gemakkelijk komen.
De ring werkt
eigenlijk nog beter dan jullie koffer.
Die glazen ring is
goud waard,
zou je kunnen
zeggen.
Ik ben hier op de
beurs als stadsdichter,
en wel voor de
glasbedrijven uit onze gemeente.
Onze bedrijven zijn
deskundig
op het gebied van
bijzonder glas.
Omdat ik met mijn
ring ook in de toekomst kan reizen,
heb ik gezien, dat
onze glasbedrijven
een grote bijdrage
aan de vooruitgang gaan leveren.
Want op de aarde is
er nu een klimaatprobleem
door het verkeerde
energiegebruik.
Met verbeterd glas
kun je energiezuiniger werken.
Je kunt er zelfs je
eigen energie mee opvangen.
Soms meer dan je
nodig hebt.
De energie die je
over hebt,
kun je weer aan
andere mensen leveren.
En dat is allemaal
erg vriendelijk voor het aardeklimaat.
Daar kunnen mijn
gedichten niet tegenop,
tegen zo’n
technische prestatie.
Ze zijn bij onze
glasbedrijven erg benieuwd
naar jullie glazen
koffer.
Ze weten alles van
energiezuinig glas.
Maar van een glazen
koffer,
waarin van die
mooie letters energieloos oplichten;
daar hebben ze nog
nooit van gehoord.
Ze willen het
geheim doorgronden.
Omdat ik heb
gezegd, dat jullie hiernaartoe
zouden komen met de
koffer,
is er een expert
meegekomen.
Dat is mijnheer
Joosten.
We worden al
verwacht, zie ik.
Want hij heeft daar
zijn meetapparatuur klaar staan.
Terwijl ze daarna
lekker aan de koffie zitten,
is de heer Joosten
meer dan een uur
in de weer met de
koffer.
“Dit gaat zelfs
boven onze pet”, zegt hij.
“Wij kunnen veel in
onze stad,
maar nu geef ik het
toch op.
Deze koffer is een
meesterwerk.”
“Een meesterwerk
van Josko”, zegt Daan.
“Misschien geeft
hij zijn geheim ooit prijs
aan de mensen op de
aarde.
Ik weet het niet.
Oké, wij gaan
opstappen.
Wij gaan naar de
wereld van de muziek.
Naar een museum met
veel klankgeheimen.
Het is het beroemde
museum
‘Van speelklok tot
pierement” [3].
Het bevindt zich in
de Utrechtse binnenstad.
Wij gaan lopen naar
de Steenweg.
Daar is het
namelijk.”
Iedereen kijkt zich
de ogen uit
in de binnenstad
van Utrecht.
“Het is net of je
in een oude tijd loopt”, zegt Joep.
“Zo veel oude
gebouwen zijn er hier te zien.”
Voor ze het weten,
zijn ze in het museum.
“We gaan hier een
rondleiding volgen”, zegt Daan.
In het museum staan
wonderlijke muziekapparaten opgesteld.
De gids leidt hen
eerst naar allerlei speeldozen.
Het zijn prachtige
voorwerpen met mooie versieringen.
Zoals bewegende
vogeltjes, en noem maar op.
Er zijn ook
piano’s, die vanzelf gaan spelen.
Bijvoorbeeld met
behulp van rollen
geperforeerd [4]
papier.
Rabia en haar familie
vinden het allemaal geweldig.
Muziek zit in hun
bloed.
En hier horen ze de
muziek uit het westen.
Het is vooral
muziek uit vroegere tijden.
Die klinkt zo fris
en fantastisch,
alsof die vandaag
voor het eerst wordt gespeeld.
Kapi en Pika vinden
de grote draaiorgels het leukst.
Vroeger werden deze
ook gebruikt voor dansfeesten.
“Heeft u
draaiorgels van glas in het museum?”,
vraagt Pika aan de
gids.
“Dat zouden wij
mooi vinden”, zegt deze.
“Een draaiorgel van
glas.
Zo’n feestelijk orgel
hebben wij helaas niet.
Volgens mij bestaat
een dergelijk draaiorgel niet.
Ik heb er in ieder
geval nog nooit van gehoord.
Het is wel een leuk
idee.
Zo’n glazen
instrument zou hier mooi passen
in ons museum.”
“Ik heb eens een
orgel van glas gezien.
Dat was op een van
mijn reizen naar andere werelden”,
zegt Daan
enthousiast.
“Ze bestaan dus.
Dat orgel was
gemaakt door Josko.
De muziek, die
eruit kwam,
was keigaaf.
Zulke muziek heb ik
op aarde nooit gehoord.
Je werd er blij
van.
En je energie nam
toe, terwijl je luisterde.
Heeft u hier
misschien een goede dvd-camera,
mevrouw? “
“Ik denk het wel,
ik zal het even vragen”,
antwoordt de gids.
Ze vindt het
kennelijk allemaal heel normaal,
wat Daan zegt.
Even later komt de
portier aanzetten
met een prachtige
camera.
“Allemaal goed
opletten”, zegt Daan.
“Zet u de camera
maar op record [5],
mijnheer.
Het museum zal daar
geen spijt van krijgen.
Dat beloof ik!”
En dan raakt Daan
met zijn glazen ring
even de koffer aan.
Er vormt zich een
fantastisch hologram.
Ze zien een
reusachtig draaiorgel van glas.
Bij het wiel staat
een jongeman.
Oma Knot valt
zomaar flauw.
Niemand begrijpt
dat.
De gids brengt haar
bij met wat eau de cologne [6].
“Die man bij dat
draaiorgel is precies oom Servaas.
Alleen jonger”,
stamelt Oma.
Ze is helemaal van
streek.
Zo kennen ze Oma
niet.
“Maar meisje”, zegt
de jongeman,
“Ik ben niet
precies oom Servaas,
ik ben echt Oom Servaas.
Kijk eens goed.
Na mijn aardse dood
ben ik in een andere wereld.
En in die andere
wereld ben ik een jonge man.
Het is hier
paradijselijk.
Met schitterende
muziek.
Luister!”
Hij begint te
draaien aan het wiel.
Het museum vult
zich met onaardse klanken.
Alsof er stralende
sterretjes door de ruimte gaan.
Iedereen voelt
tintelingen in zich opkomen.
“Ik had hoofdpijn”,
zegt Aboe, de broer van Rabia,
“en die trekt nu helemaal weg.
Wat een mooie
muziek.”
Ineens is het beeld
van het glazen orgel weg.
“Wat sneu, dat het
voorbij is”, zegt Pika,
"Het was zo
mooi.
Jammer, dat het zo
kort heeft geduurd.”
Maar dat is niet
zo.
De tijd is alleen
heel snel gegaan,
omdat het zo mooi
was.
De schemering
begint al te vallen.
“U mag de
dvd-opname alleen in het museum vertonen”,
zegt Daan tegen de
gids.
“Het is een
speciaal cadeautje van Josko
voor het museum.
Dit soort musea zijn zeldzaam op aarde.
Jullie doen goed
werk.
Maar oké, de
avondster wacht al op ons.
Mijn vrienden
moeten terug naar Tilburg.
Oma, richt u de
koffer weer eens op de ster.”
En iedereen ziet
het tegelijk.
Er is weer een
nieuwe letter bijgekomen in de koffer.
…AJIRI
“Bij
de volgende letter is de sleutel compleet”, zegt Kapi slim.
Hoofdstuk
9 De gestolen fluit van Krishna [7]
Die nacht slaapt
iedereen heerlijk.
Het is net, of de
muziek van het glazen orgel
nog in hen
doorwerkt.
Of iedere
lichaamscel nieuw voedsel krijgt.
Ze hebben ook
helemaal niet zo veel trek bij het ontbijt.
“Ik heb er vandaag
super veel zin in ”, zegt Oma.
“Ik ben zo blij,
dat ik oom Servaas heb gezien.
Die aardse lucht
begint me steeds beter te bevallen.
Zet de koffer maar
weer klaar.
Dan kan de volgende
reis beginnen.
Vandaag vormt zich
weer een nieuw hologram.
Ze komen nu bij een
tempel terecht. In Den Haag.
“Wat heb je hier
toch veel tempels in Nederland”,
zegt Kapi.
"In Larilo heb
je die niet.”
“Tempels geven de
mens wat extra’s”, zegt Joep wijs.
“Dat heb ik op de
aarde inmiddels wel gemerkt.
Tempels zijn voor
de mensen hier
sleutels naar
hogere werelden.”
“Dat is zo”, zegt Oma, ”Dat kan zo zijn.
Als je tenminste
een beetje relaxt [8]
omgaat
met het
tempelgebeuren,
en andere mensen in
hun waarde laat.
Niet iedereen heeft
dezelfde tempel nodig, denk ik.
In het huis van
mijn Vader zijn vele woningen.
Dat heb ik ooit
gehoord.
Wie zei dat ook
weer?”
“Dat heeft de Jezus
van de Christenen gezegd”,
zegt Joep.
“Nou, dan is dat
zeker mijn vriend”, zegt Oma.
“Maar goed, ik ben
benieuwd,
wat we hier gaan
aantreffen.”
“Niet veel”, zegt
een man in het wit,
die plotseling op
hen afkomt.
Ze hadden hem nog
niet gezien,
hoe hij daar in een
stil hoekje zat.
“Wat kijkt u treurig, mijnheer”, zegt Oma.
“U moet eigenlijk
nodig eens
naar het museum in
Utrecht,
om de film van het
glazen orgel te bekijken.
Daar zou u van
opknappen.”
“Ik zal me
voorstellen”, zegt de man in het wit.
“Ik ben de pandit [9]
bij deze tempel.
U bent hier bij een
tempel van Krishna.
Wij waren tot
gisteren een bijzondere tempel.
Want wij hadden in
onze tempel
een van de magische
[10]
Krishna-fluiten.
Die fluit is
eergisteren ‘s nachts gestolen.
Onze erediensten
zullen nooit meer hetzelfde zijn,
als die fluit niet
terugkomt.
“Wie is Krishna
eigenlijk? “, vraagt Pika.
“Daar zou ik veel
over kunnen vertellen.
Maar ik zal het
kort houden voor jullie.
Het is een
hindoe-godheid,
die voor de goede
dingen staat.
Hij zuigt het gif
uit het hart van de mensen,
als het zo te pas
komt.
Hij is van een goedheid net als Jezus.
Maar hij is soms speelser
en ondeugender.
Als kind snoepte
hij van de honing.
En hij zat later
ook wel eens
achter de
herderinnetjes aan.
Als jullie
tenminste begrijpen, wat ik bedoel.
Wie echter Krishna
goed kent,
kan nooit kwaad op
hem worden.
Hij is een God, die
speelt en danst.
Een God die vrolijk
is.
Hij is nooit bang
voor het giftige kwaad.
Dat zuigt hij
helemaal op,
en weg is het
kwaad.
Als je alleen al
over zijn avonturen leest,
word je zeker blij.
Als hij de hemelse
fluit bespeelt,
gaan er bundels van
licht door de mensen heen.
Gouden licht, dat
mensen beter maakt.
En blauwviolet
licht,
dat het gif en de
lastige knopen uit de ziel weghaalt.”
“Wat een mooi
geloof”, zegt Oma bewonderend.
“Ja", zegt de
pandit. “Dat is het zeker.
Onze tempelfluit
had iets van die Krishnakracht.
En die fluit is ons
ontstolen.
Hoe moeten we nu
verder?
Het is erg droevig
voor de Hindoes van Den Haag.
Al kun je met
yoga-oefeningen
soms ook in de
lichtbundels van Krishna komen.
Maar dat is niet
iedereen meteen gegeven.”
“Josko is misschien
de enige,
die zo’n fluit zou
kunnen maken”,
denkt Joep hardop.
"Niemand weet,
waar we die Josko
ergens kunnen vinden.”
“Toch wel”, horen
ze ineens.
En ja hoor, daar
komt Paloma weer aanfladderen,
en hij nestelt zich
op de koffer.
“Josko heeft voor
de Hindoes van Den Haag
speciaal een nieuwe
Krishna-fluit gemaakt.
Hij is er een paar
aardse dagen mee bezig geweest.”
Paloma gaat verder:
“Wij gaan nu met de
koffer naar Josko toe.
Hij zal eerst zelf
op de fluit spelen voor jullie.
En hij zal de
pandit nieuwe melodieën leren.
Daarna mag de
pandit de fluit meenemen.
Jullie zullen Josko
zien in de gedaante van Krishna.
In de wereld, waar
Josko is,
kun je namelijk een
eigen gedaante kiezen.
Als het maar een
gedaante is,
die aan het goede
is toegewijd.
Je mag ook van
gedaante wisselen,
als je dat nodig
vindt.”
Paloma spreidt zijn
vleugels.
En voor ze het
weten, zijn ze in een wereld van licht.
Iedereen krijgt
tranen in de ogen van geluk.
“Hier wil ik altijd
blijven”, zegt Pika.
“Dat zal niet
gaan”, horen ze dan een stem in de verte.
“Jullie hebben nog
veel taken te vervullen
in andere werelden.
Kom naderbij.”
Het blijkt de stem
van Paloma te zijn,
die namens Josko
spreekt.
Paloma was hen
vooruit gevlogen.
Ze krijgen steeds
duidelijker een gestalte in zicht.
Het is een jongeman
met een zachtblauw
gekleurd lichaam.
Hij draagt een
gouden gewaad.
Hij neemt een
glazen fluit in de hand.
Al dansend begint
hij te spelen.
De ringen om zijn
enkels rinkelen mee
op de tonen van de
muziek.
Het is erg
aanstekelijk.
Niemand kan stil
blijven staan.
Iedereen danst mee
met de ritmes van de muziek.
“Dit is pas echt
bruiloftsmuziek voor ons”,
fluistert Oma tegen
Joep.
Ze zien er allebei
jaren jonger uit.
Hun ogen glanzen
gewoon van vreugde.
“Wat jammer, dat
Rabia en haar familie er niet bij zijn”,
zegt Pika ineens.
“Wat zouden zij dit
mooi vinden.”
Paloma hoort dit,
en reageert ogenblikkelijk.
“Kom mee, Pika ”,
zegt hij.
“Dan gaan we die
halen.
Zij horen erbij te
zijn.
Intussen zal Josko
voor de pandit
een paar nieuwe melodieën
voorspelen.
Die kan hij later
zelf spelen in de tempel.
Jullie mogen
meeluisteren bij de les.”
Even later is Rabia
aanwezig met haar familie,
en het prachtige
fluitspel begint opnieuw.
Blauwe, roze en
gouden lichten schijnen
als schijnwerpers in
een disco, naar alle kanten.
“Dat roze licht,
dat is het licht van het hart”,
zegt de moeder van
Rabia.”
“Het is de liefde
van Allah”, zegt de vader.
“Dit roze is
misschien wel de mooiste kleur,
die er bestaat”,
zegt Oma.
“Als jullie zo
meteen weer op aarde komen,
is het daar een
week later.
Het is er 2 mei
2007”, zegt Paloma
“Hier in de wereld
van Josko
verloopt de tijd
namelijk heel snel.
Dat komt, omdat
alles hier zo intens is.”.
“Intens, en
tegelijk heel lichtvoetig”, zegt Oma.
Via de koffer zijn
ze allemaal in een flits
terug bij de
tempel.
De pandit wordt
eerst naar huis gebracht.
"Onze tempel
is nu weer een echte tempel", zegt hij.
“Jullie
Krishna-fluit was niet gestolen”, zegt Paloma.
“Dat leek maar zo.
Ik heb hem
opgehaald.
En Josko heeft hem
omgesmolten.
Hij is nu geschikt
voor veel meer melodieën.
Ik wens jullie
verder alle geluk.”
En weg is Paloma.
In de koffer licht
een nieuwe letter op.
Er staat nu: TAJIRI
“Tajiri,
wat zou dat zijn?”, zegt Oma.
“Nou, dat weet ik”,
zegt de pandit.
“Dat hoeven we niet
met Google op te zoeken.
Tajiri, dat is een
bekende kunstenaar.
Hij heeft de
wachters van de vrede gemaakt.
Die nu op de brug
van Venlo staan.
Het is vandaag 2
mei 2007.
Koningin Beatrix
heeft die beelden dus vandaag onthuld.
Dat heb ik in een
krant gelezen.
Dat die onthulling
vandaag zou zijn.”
“Dan gaan we morgen
naar Venlo”,
zegt Oma heel
beslist.
Venlo moet de stad
zijn van Daan,
en van burgemeester
Hubert.
Is het ver van
hier?”
“Vanaf Tilburg bent
u er in een uur met de trein.
Met de glazen
koffer gaat het sneller.”
“Wat geweldig”,
zegt Oma,
“dat we nu de naam
van de stad kennen!
En dat die stad
eigenlijk zo dichtbij was.
Ik kan niet wachten
tot morgen.
Het moet een fijne
stad zijn,
als Josko er zo
veel moeite voor doet.”
“We gaan met de
trein”, zegt Joep.
Hij haalt de
kaartjes uit de envelop,
die hij van Daan
heeft gekregen.
"Die envelop
mocht ik pas openmaken,
als we het raadsel
hadden opgelost.
Nu de naam Tajiri
duidelijk is geworden,
is de extra
vredeskracht in de koffer actief."
“Zo kunnen we die
beelden
mooi zien vanuit de
trein”, zegt Kapi.
“Want de trein gaat
natuurlijk over de rivier.”
“Eerst gaan we nog
slapen in Tilburg”, zegt Joep.
“Ik ben helemaal
niet moe”, zegt Rabia.
“Ik ook niet”, zegt
Oma.
Wachter van Tajiri op de brug van Venlo
Daan staat hen op
te wachten op het station van Venlo.
“Zo, hebben jullie
vanuit de trein
de beelden al
gezien?”, vraagt hij.
“Josko vindt ze ook
prachtig.
Vanuit zijn wereld
kan hij ze heel goed zien.
Het zijn de
wachters,
die het boze in de
wereld tegenhouden.
Het zijn als het
ware de sjamanen[11] van
Venlo.
Wij gaan de koffer
aan burgemeester Hubert overhandigen.
Hij zal er heel
blij mee zijn.
“Ik wil eerst naar
die mooie beelden op de brug lopen”, zegt Oma.
“Ik wil foto’s
maken voor Larilo.
Zulke bijzondere
kunst kennen we daar niet.
En het licht valt
nu zo mooi op de kleur van de beelden.”
“O, dat kan wel”,
zegt Daan.
“Ik heb pas om
twaalf uur een afspraak
bij de burgemeester
gemaakt.
We hebben genoeg
tijd.”
Ze gaan op stap.
Vanaf het station
is het niet ver naar de brug.
“Zien jullie daar dat hoge witte gebouw
links voor de Maas?”, zegt Daan.
“Dat is het
Nedinsco-gebouw.
Daar heb ik nog een
stadsgedicht over gemaakt.
Vroeger werden daar
kijkers gemaakt.
Bijvoorbeeld voor
onderzeeërs.”
“Misschien ook wel
sterrenkijkers”, zegt Kapi.
“Je zou onze
Venusster daarmee
kunnen bestuderen.”
“Dat weet ik niet,
het zou best kunnen”, vervolgt Daan.
In dit gebouw komt
over een tijdje
misschien een
Tajiri-museum.
Ze hebben al een
plan opgesteld.
Iedereen in Venlo
is enthousiast over het plan.
Ik kan jullie nu
verklappen,
dat Tajiri het
bronzen beeld in Tilburg
ook heeft gemaakt.”
“Ik weet het weer”,
zegt Joep,
"David en
mevrouw Goliath.
Bij die mooie
tentoonstelling.”
“Wij hebben het op
foto”, zegt Oma.
“Goliath is in
Venlo vroeger
een bekende figuur
geweest”, zegt Daan.
“Rond 1500 hadden
ze reuzenpoppen
van Goliath en zijn
vrouw in onze stad.
De poppen waren
meer dan 3 meter hoog
Ze werden bij
processies meegedragen.
Er zat iemand in
zo’n pop, om deze te dragen.
Het was net, of de
poppen zelf liepen.
Zo echt zag het
uit.
Tegenwoordig hebben
ze de reuzenpoppen
nog steeds in
Venlo.
De mannenreus heet
nu Valuas, en zijn vrouw Guntrud.
Na een optocht
maken de poppen
op de markt een
dansje.
Daarna geven ze
elkaar een kösmoel.
Dat is Venloos voor
kus.
Oma, Joep, Kapi, Pika en Daan bij het stadhuis van Venlo.
Valuas en Guntrud
zouden de stichters zijn
van Venlo, volgens
de overlevering.
Dat klopt echter
niet.
Men
gaat er nu van uit,
dat
Venlo oorspronkelijk een Romeins dorp was.
Maar
goed, we zijn nu vlak bij de wachters.
Die
zijn ook zo groot als reuzen.
Ze
zijn zelfs hoger
dan
de reuzenpoppen van Venlo.”
“Er gaat wat door
je heen”, zegt Joep,
"als je zo
voor die wachters staat.
Zeker, als je
bedenkt, dat hier rond de oude brug
zo veel mensen zijn
omgekomen in de oorlog.”
“Die ene wachter is
duidelijk het mannetje”, zegt Kapi.
“Ja, aan dat
mannelijke deel kun je
wel even een
stofdoek ophangen”, zegt Oma.
Iedereen moet
lachen om het grapje van Oma.
“Nou ik vind ze
mooi, die wachters”, zegt Pika.
“Zien jullie die
vlinder bij de mannelijke wachter?
Het is net een
schild voor zijn borst.
En inderdaad, als
de zon erop schijnt,
wat is de roestbruine
kleur dan mooi.”
“Wat een prachtig
oud stadhuis heeft Venlo”, zegt Joep,
als ze op het
marktplein staan.
Zoiets zie je niet
overal in dit land.
Het is gezellig op
het aardse Venlose plein.
Wat eten die mensen
bij de koffie, Daan?”
“O, dat is vlaai.
Dat is typisch Limburgs.
Tegenwoordig eten
ze dat in heel Nederland.
Laten we naar
binnengaan.
Een burgemeester
mag je niet laten wachten.”
“Dus jullie bestaan
echt”,
zegt de
burgemeester opgewekt.
“Ik dacht, dat ik
alleen maar van jullie gedroomd had.
Toen ik wat veel
limonade gedronken had.
Dus die koffer is
ook echt?
Nou, daar word ik
zeker heel blij van.
En die koffer is
voor Venlo?
Wat buitengewoon
zeg!
En er gaat
vredeskracht vanuit?
Dat komt goed van
pas voor deze stad.
Wat zullen de
inwoners van Venlo er blij mee zijn.
Zeker nu we de
wachters op de brug hebben.
Ik ga meteen
Shinkichi[12]
Tajiri bellen.
Want zo is de volle
naam van de kunstenaar,
die de beelden
heeft gemaakt.”
“Ja burgemeester
Hubert”, zegt Oma.
“We hebben u heus in
onze wereld gezien.
Het deed ons erg
veel genoegen
om u in Larilo te
mogen zien.
We hopen, dat u nog
lang
burgemeester in
vredestijd zult zijn.
En dat de wachters
van de kunstenaar Tajiri
hun waakzaamheid
nooit zullen verliezen”.
“Nou, we hebben nu
ook de speciale koffer erbij
met de
vredeskracht”, zegt de burgemeester.
“Ik zal hem
laten plaatsen
in de centrale hal
van het stadhuis.
Beeldjes op het hek
bij de kapel van de Dominicanen.
Hij hoort gewoon in
het stadhuis.
Zo kan iedereen hem
zien.
Door de koffer
weten we steeds weer,
wat belangrijk is
voor de toekomst van de stad.
De stad is jullie
erg dankbaar.”
De burgemeester
pakt zijn telefoon, en belt Tajiri.
Tajiri laat de
burgemeester weten
dat hij de gasten
uit Larilo
graag persoonlijk
wil ontvangen.
Hij woont op een
van de kastelen in Baarlo.
Dat is een mooi
dorp in de buurt van Venlo.
Daan is ook welkom.
“Dat heb ik altijd
al gewild”, zegt Kapi,
“naar een kasteel
gaan.
In Larilo kennen we
alleen kastelen in sprookjes.”
“In Baarlo hebben
ze zelfs vier kastelen”,
voegt Daan toe.
“Ik kan niet
wachten”, zegt Pika.
Een
droom van de stadsdichter (blz.72)
“Mag ik u eerst nog
iets vragen, burgemeester Hubert?”,
vraagt Oma beleefd.
“Wat u maar wilt”,
glimlacht de burgemeester.
Wat een aardige man
is dat toch.
“Op de aarde krijg
je bij het trouwen een trouwboekje.
Joep en ik zijn pas
getrouwd.
Ik zou het leuk
vinden,
als we zo’n aards
trouwboekje zouden krijgen.
We zouden heel blij
zijn met een trouwboekje uit Venlo,
waar onze vriend
Daan woont.
We kunnen dat boekje
in Larilo laten zien.
Wat zullen ze daar
opkijken.
Het geeft een extra
feestelijk tintje
aan onze
huwelijksreis.
Het zou een mooie
herinnering zijn."
“Dat ga ik zeker in
orde maken.
Eerst moeten jullie
officieel
burger van Venlo
worden gemaakt.
Want jullie moeten
wel echte burgers zijn van dit land.
Anders mag ik
jullie hier niet laten trouwen.
In dit geval van de
glazen koffer
worden jullie
beslist ereburgers van Venlo.
We gaan dat meteen
regelen.
We zullen de
officiële papieren gaan verzorgen,
als jullie op het
kasteel van mijn vriend Tajiri zijn.
En we gaan ook voor
een muziekkapel zorgen.
In Venlo gaat nu
eenmaal niets zonder muziek.
De muziek komt hier
als het ware uit elke trottoirtegel.”
“Ja”, zegt Daan,
als ze onderweg zijn naar Baarlo.
“Venlo is echt een
muziekstad.
Er is altijd wel
een muziekfestival.
Met carnaval zijn
er talloze ‘joekskepelkes’ [13]
En Venlo heeft een
grote winkel Sounds
aan de Parade.
Je kunt daar muziek
van de hele wereld vinden.
Ze komen uit het
hele land naar Sounds.
Nou, ik koop straks
wat muziek voor Larilo”,
zegt Kapi.
“Dan wijs ik jullie
meteen even die leuke beeldjes
op het hek, bij de
kapel van de Dominicanen”,
zegt Daan.
“Dat zijn kopjes
van grappige persoonlijkheden.”
“Ze mogen er ook wel
een kopje van jou
bij maken”, zegt
Oma tegen Daan.
“Je past er vast
mooi tussen, met die pet op je hoofd.”
“Dat zou ik best
leuk vinden”, zegt Daan.
“Ik heb daar zelfs
eens van gedroomd”.
In de tuin van het
kasteel staan allerlei beelden.
Metalen knopen en
torens.
“Tajiri heeft ook
metalen kunstwerken gemaakt,
die met zaden en
groei te maken hebben”, zegt Daan.
“Zo’n beeld hebben
ze in een museum in New York.”
“Dat vind ik mooi,
dat hij ook zulke beelden maakt”, zegt
Oma.
Dit
is een knoop van Ruud, de illustrator
“Wees welkom”, zegt
de dochter van Tajiri.
“Mijn vader wacht
op jullie."
Op een paar
schermen zien ze
bewegende
computerkunst.
”Ik ben blij, dat jullie uit je eigen wereld zijn gestapt
om naar Venlo te
komen.
Gisteren zijn de
beelden onthuld.
Dat was voor mij
als kunstenaar
een hoogtepunt in
mijn lange leven.
Ik
woon hier al meer dan 40 jaar.
En nu mag ik de
brug van Venlo aankleden
met mijn wachters.
Fantastisch!
En nu komen jullie
vandaag ook nog naar Venlo,
met de glazen
koffer met mijn naam erin.
Mag ik jullie wat
te drinken aanbieden?
Wij hebben Japanse
wijn en Tokio-limonade.
Oma en Joep, Kapi
en Pika, ze kijken hun ogen uit.
Overal in huis is
werk van de kunstenaar te zien.
“U heeft duidelijk
verstand van andere werelden”,
zegt Oma tegen hem.
De kunstenaar
glimlacht.
Het is net of Josko
door de ogen van
Tajiri heen
naar hen knipoogt.
“Ik benoem jullie
hierbij tot ereburgers van de stad.”
Burgemeester Hubert
is aan het woord.
Hij staat met de
gasten uit Larilo
op het bordes van
het stadhuis.
Pika krijgt er een
kleur van.
Zo’n plechtigheid
is niet niks.
Ze krijgen alle
vier een speldje met een anker opgespeld.
Er hangt een
blauwrood lintje aan.
Blauw en rood zijn
de kleuren van Venlo.
Op het wapen van
Venlo staat een leeuw.
Daaronder zie je
een anker,
dat aan de leeuw
trekt.
Volgens de
overlevering moet het anker de leeuw
behoeden voor
ondoordachte stappen.
Je moet altijd
eerst goed nadenken,
voordat je dapper
aan het werk gaat.
“Dit speldje past
precies bij jullie”, zegt de burgemeester.
“Jullie zijn bij
het avontuur met de koffer
met wijsheid en
dapperheid te werk gegaan.
Proficiat!”
“Ik had onderweg
gehoord,
dat Venlo zo’n
saaie stad is, burgemeester,
met een hoop
ellende”, zegt Joep.
“Maar dat is
absoluut niet waar”, vervolgt hij.
“Wat we vandaag
allemaal meegemaakt hebben
in de stad, dat is
fantastisch.
Het voor ons een hoogtepunt
in het leven,
dat we nu ook
burgers van Venlo zijn.
Wij zullen de
mensen in Larilo alles
over Venlo
vertellen.”
De burgemeester
lacht hartelijk.
“In Larilo hebben
jullie oog
voor de lichtheid
van het leven.
En jullie hebben
moed en doorzettingsvermogen,
zoals ik al zei.
Ik, als
burgemeester, vind dat erg belangrijk.
Ik ben blij, dat
jullie ereburgers van Venlo zijn.
Zulke vrienden
hebben we juist nodig.”
Dan begint de
muziekkapel te spelen.
De mensen, die
toegestroomd zijn, zingen allemaal mee.
Om de hoek komen
plotseling
de twee
reuzenpoppen aangestapt.
Het zijn Valuas en
Guntrud.
Er
wordt een bekend Venloos lied gezongen.
Als de Sterre dao
baove Straole [14]
[15]
En as de maon dao
baove Haerunge hingk
De nachtegaal ein
leefdesleedje zingk,
Dan wil ik wandele
nao Schandele mit mien maedje
Zitte kösmoele beej
de Venkoele naeve ein paedje
Als de Sterre dao
baove straole
En as de maon de
baove Haerunge hingk.
“Dit lied is lang
geleden in Venlo gemaakt door Boermans en Luxembourg”, zegt de burgemeester.
“Er is nu ook een
soort Nederlandse variant
van Marianne Weber.
Wij zingen het
vandaag speciaal
vanwege de
huwelijksreis van Oma en Joep.”
De burgemeester
pauzeert even en zegt dan plechtig:
“En hierbij overhandig
ik u het trouwboekje.
Ik wens jullie nog
een lang leven toe samen.”
“Wij wensen Venlo
een vredige toekomst toe”,
zegt Joep.
Er wordt
geapplaudisseerd door de mensen.
Ineens zit er een
duif op het hoofd
van burgemeester
Hubert.
“Die lijkt precies
op Paloma”, zegt Pika.
Op het plein wordt
het lied nogmaals aangeheven.
Valuas en Guntrud
dansen mee op de maat.
Bij het woord kösmoel
geven ze elkaar een kus.
En natuurlijk geeft
Joep Oma nu een extra bruiloftskus.
Iedereen juicht en
applaudisseert.
“Wat is Venlo
uitbundig, wat leuk”, zegt Joep.
“Venlonaren kunnen
ook heel zwijgzaam zijn”,
zegt de wethouder Mark.
“Zo zwijgzaam, dat
een keizer er bang van werd.
Toen de grote
keizer Napoleon in Venlo
op bezoek kwam,
stonden de
Venlonaren doodstil langs de straat.
De keizer
vertrouwde het voor geen centimeter,
en hij vluchtte met
zijn paard een steegje in.
Dat steegje heet nu
de Keizerstraat.
Zo gaat het
verhaal.” [16]
“Die straat is vlak
bij dat hek met die kopjes”, zegt Daan.
“En nu heb ik
honger”, zegt hij.
"We gaan een
frietje eten bij Petatte Wiel bij de Maas."
"Dat lijkt me
een goed idee”, zegt Oma.
“Wilt u ook een
frietje, burgemeester Hubert?”
Die heeft daar wel
zin in.
Al gauw staan ze
hun buik vol te eten.
De zon schijnt
heerlijk op de Maas.
“Jullie krijgen nu
mijn glazen ring”, zegt Daan.
“Ik heb genoeg
gereisd in de tijd,
en in de andere
werelden.
Ik blijf de rest
van mijn leven in Venlo.
Venlo is goed
genoeg voor mij.
Hier heb ik alles
wat ik kan wensen.
Bovendien is het er
nu nog beter geworden
door de wachters en
de glazen koffer.”
“Dank je wel,
Daan”, zegt Oma.
“Misschien komen we
jullie in de toekomst opzoeken
met behulp van de
glazen ring.
Het avontuur van
Venlo heeft ons leven
in ieder geval erg
verrijkt.”
En weg zijn Kapi, Pika,
Joep en Oma.
Daan en de
burgemeester staan ineens
alleen op de kade
in Venlo.
“Was het nu echt,
of hebben we het gedroomd?”,
vraagt de
burgemeester aan Daan.
“Het is allemaal
echt gebeurd, burgemeester Hubert.
Ik ga nu naar huis.
Ik ga een gedicht
maken over deze mooie gebeurtenis.
Ik wens u nog een
fijne burgemeestersdag.”
Later, midden in de
nacht,
wanneer alle mensen
van Venlo slapen,
flitsen er
lichtbundels over de stad.
Blauwe, roze, en
gouden lichten schijnen heel intens.
En reiken tot in alle
hoeken en gaten.
Niemand ziet het.
Alleen Daan staat
nog wat te dromen voor het raam.
Hij heeft net een
gedicht geschreven voor de krant.
“Dit zijn prettiger
lichtbundels,
dan de
schijnwerpers van de luchtafweer in de oorlog.
Ze brengen een
vernieuwde tijd voor de Venlonaren",
denkt hij stil in zichzelf.
Als de Sterre dao
baove Straole
al voor de tiende keer in de speler gezet.
“Zullen we er nog
eens op dansen, Joep?”, vraagt oma.
[1]
Een hologram is een afbeelding met diepte. Als de afbeelding beweegt, is het
net een film waar je helemaal in kunt kijken.
[2]
cornetto = soort ijs
[3]
pierement = draaiorgel
[4]
geperforeerd= met gaatjes
[5]
record= opnemen
[6]
eau de cologne = spreek uit: oo de kolonje
[7]
Krishna – spreek uit: Kriesjna
[8]
relaxt – spreek uit: rielekst
[9]
pandit = geleerde van het hindoe-geloof
[10]
magisch = met toverkracht
[11]
Sjamaan= soort toverpriester die genezing probeert te brengen tegen het kwade.
[12]
Shinkichi: spreek uit sjin.kie.sjie
[13]
Joekskepelkes = muziekgezelschappen in Venlo.
Joeks = plezier
[14]
Als de sterren daarboven Straelen/stralen
en
als de maan daar boven Herungen hangt
en
dan ergens in het groen verscholen
de
nachtegaal een liefdesliedje zingt,
dan
wil ik wandelen met mijn meisje naar Schandelo
en
dan wil ik haar kussen bij de Venkoelen
naast een paadje
Als
de sterren daarboven Straelen
en
als de maan daar boven Herungen hangt
[15]
Straole: heeft 2 betekenissen a. stralen en b. Straelen = Duitse plaats over de
grens bij Venlo
[16]
Dit verhaal over Napoleon wordt door veel Venlonaren geloofd. Het is de vraag,
of het echt zo is gegaan.
Volgens sommige geschiedenismensen waren de
inwoners van Venlo juist heel luidruchtig. Daardoor zou de keizer bang zijn
geworden. Volgens anderen was hij echter bang, dat de Keulsepoort zou
instorten, als hij daar onderdoor ging. Tja, geschiedenis is altijd een
speurtocht naar wat er vroeger echt gebeurd is.