Harold
Drost Home ►
ICP Patiëntenvereniging ►
Interviews ► Andere
columns van Harold ►
Columns over Interstitiële Cystitis (IC of
BPS)
Van karakter ben ik een
optimist. Ik moet erkennen dat ik nu heel wat minder vrolijk in het leven sta.
Sinds die buikoperatie, de verwijdering van de baarmoeder, 15 jaar geleden. Ik
heb er een reusachtig litteken aan overgehouden. Na de operatie problemen met
de spijsvertering. Behalve de pijn van een genezend litteken stekende pijnen in
mijn darmen. Dat alles ging over, maar niet die nieuwe zeurende, soms heftige
pijn in mijn onderbuik. En dan die aandrang, ik schaamde me kapot dat ik om de
haverklap de verpleegkundigen moest laten komen om me in bed op de po te
zetten, want de eerste paar dagen kon ik met zo’n wond niet het bed uit om naar
de wc te lopen. Aandrang, pijn en frequentie zijn na de operatie nooit meer
weggegaan. In het begin dacht ik dat het de naweeën van de operatie waren.
De gynaecoloog stuurde me na
aanhoudende klachten door naar de uroloog. Hij zei dat de pijn niet het gevolg
van de vlekkeloos verlopen operatie kon zijn. De uroloog kon mijn klachten niet
verklaren. Toen een proces, heel herkenbaar voor lotgenoten, van jaren:
antibiotica, paracetamol slikken, in het urinemonster bleken geen bacteriën te
zitten, enz. Overactieve blaas, dat moest het zijn, andere medicijnen. Tja, bij
artsen is het vaak een kwestie van ‘trial en error’,
net zolang iets proberen totdat ‘t helpt. Maar bij mij hielp niets. Ik had bij
vlagen helse pijnen, totaal tot niets in staat. En een volledig in de war
gestuurd slaappatroon dreef me tot wanhoop. Regelmatig zag ik het niet meer
zitten, het was zo moeilijk elke dag door te komen. Van de optimist die ik was,
bleef weinig meer over.
Ik kreeg de indruk dat mijn
aardige, meelevende uroloog na een jarenlange vergeefse reeks behandelingen mij
niet verder kon helpen. We besloten samen dat een second
opinion door een zeer ervaren uroloog tot een
diagnose zou kunnen leiden. Deze uroloog bekend met het blaaspijn-syndroom
sprak na het doornemen van mijn dossier het vermoeden uit dat ik IC zou kunnen
hebben. Geen ziekte die ik kan genezen, zei hij, maar ook niet dodelijk. De
bekende onderzoeken met cystoscopie en biopten werden gedaan. Eindelijk definitief de diagnose Interstitiële Cystitis. Deze
uroloog werd mijn nieuwe behandelaar.
In het ziekenhuis heb ik
geleerd mezelf te katheteriseren. Ik spoel mijn blaas thuis, dus in alle rust
in mijn eigen vertrouwde omgeving. Samen met de pijnstiller tramadol
kan ik de IC meestal, op slechte dagen na, redelijk verdragen. Ik doe weer vrijwilligerswerk en ik heb een
dag in de week mijn kleinkind over de vloer, dat geeft zoveel afleiding dat ik
soms de pijn ‘vergeet’.
Nu houdt de vergoeding voor
mijn blaasspoelmiddel per 1 juli op. Op de
gezondheidszorg moet bezuinigd worden. Zorgverzekeraars kregen de macht. Met weinig kennis van zaken veroorzaken ze
een kaalslag in de gezondheidszorg. Ze zijn als risicomijdende
verzekeringsbedrijven onder het mom van kwaliteitsverbetering uit op winst
maken. Alleen wetenschappelijk bewezen werkende medicijnen vergoeden ze nog. Mijn
blaasspoelmiddelen, waar honderden IC-ers baat bij hebben,
vergoeden ze niet meer. Ik kan ze zelf niet betalen. Moet ik terug naar
die ellendige pijnperiode van voor de blaasspoelingen?
Naar dure pijnstillers en meer z.g. wel
werkende medicijnen die bij veel IC-ers ook geen
effect hebben? Regelmatige opnamen in het ziekenhuis? Daar weer blaasspoelen
als het ziekenhuis die tenminste uit eigen zak wil betalen? Hoe dom en
kortzichtig kun je zijn als zorgverzekeraars? Door voor enkele honderden IC-ers de blaasspoelmiddelen niet
meer te vergoeden, zijn ze op lange(re) termijn aantoonbaar duurder uit. Maar
erger is dat geld het wint van de menselijke maat. Fijn dat de ICP tot het
uiterste vecht tegen dit gebrek aan gezond verstand!
Nieuw
Ziekte overheerst
Ben ik mijn ziekte (geworden)? Gek hoe mijn wereld veranderd is,
sinds ik een chronische IC-patiënt met pijn ben. Niet
alleen is het heel moeilijk geworden mijn kennissen en vriendenkring in stand
te houden, maar door de vele keren dat ik bij het ziekenhuis, het bekkenbodemcentrum, de apotheek, de artsen in het
alternatieve circuit (ja, dat heb ik net zoals jullie ook geprobeerd zonder
veel resultaat) langs ging, lijkt die medische wereld een deel van mezelf te
zijn geworden. Mijn ziekte maakt een vaak onevenredig groot deel uit van wat me
bezig houdt, terwijl ik daar vroeger als gezond mens geen seconde aandacht voor
had. Toen zaten man, kinderen, werk, huis, vakantie, familie in mijn hoofd als
belangrijke gedachten. Nu worden die vaak naar de achtergrond verdreven en
zeurt pijn, pijn, pijn maar door mijn hoofd. Steeds vaker duiken er flarden op
van een doem-scenario: verergering van pijn, de
ziekte wordt een obsessie en verpest nog verder mijn leven, de medicijnen
worden zwaarder, ik red het niet meer met één à twee tramadolletjes
per dag. Dan aan de morfine die me in een wolk doet belanden, die me suf maakt?
Is dat nu het leven dat ik verder moet leiden of beter lijden? Soms heb ik het
idee dat mijn karakter verandert, dat ik een vervelend zeurend mens wordt,
weinig aangenaam om mee te leven, naargeestig en somber. En wat kost het me een
moeite om die gevoelens zo goed en zo kwaad als dat gaat weg te houden bij mijn
man en kinderen. Want wat kunnen zij eraan doen dat ik ziek ben en zoveel pijn
lijd? Zo spoken die gedachten en gevoelens de hele dag en vooral ’s nachts als
het stil is door mijn hoofd terwijl ik op en neer loop naar de wc. Soms komt
het schrikbeeld bij me boven: ben ik mijn ziekte geworden? Of ontleen ik zo
langzamerhand niet mijn identiteit aan mijn ziekte? Wat als ik opeens helemaal
niets meer zou mankeren? Zou ik dan een grote leegte voelen? Zo lig ik dan in
de nacht te piekeren.
Maar sinds kort zie ik weer enig licht aan het eind van de
tunnel. Via mijn huisarts ben ik bij een psycholoog terecht gekomen. Niet dat
de pijn veel minder wordt maar zij heeft volledige aandacht voor mijn gedachten
en gevoelens. Ze helpt me wat er nog aan kracht in me zit te mobiliseren, me
meer te richten op kleine dingen waar ik nog – zij het tijdelijk – van kan
genieten, even mijn pijn en ellende vergetend. Ik vergelijk het maar met een
vriendin die met me meewandelt over een rotsachtig, moeilijk begaanbaar pad,
die me ondersteunt als ik dreig te vallen. Samen al pratend onze weg afleggend
leidt ze me telkens even weg bij de pijn, waardoor het leven, mijn leven, er
toch wat anders uit is gaan zien. Ik ben, voor mijn gevoel, niet meer congruent
aan mijn ziekte.
Nieuw
Zap
Zap, zap,
SBS 6, een detective. Enigszins lusteloos zap ik van
kanaal naar kanaal. Er is weer helemaal niets op de tv. En dan tot overmaat van ramp komen de
reclameblokken in beeld. De commerciële zenders bestaan het om voor en na
belangrijke voetbalwedstrijden, en ook in de pauze peperdure reclameblokken uit
te zenden die soms 7 minuten duren. Om je de haren uit je hoofd te trekken. Om
nog maar te zwijgen over al die programma’s die beginnen met ‘dit programma
wordt mogelijk gemaakt door ….’ En dan volgt weer een of ander groot
verzekeringsbedrijf, een supermarkt, een telecombedrijf.
Dan zit je je voor de tv af te vragen:
was dit programma er niet geweest zonder die verzekering, supermarkt of dat telecombedrijf? Is deze manier van bekendheid geven aan de
merknaam effectiever en/of goedkoper dan gewoon reclame maken op de tv? Vast en
zeker, want ‘het mogelijk maken van’ plus het beeldmerk zullen zeker duizenden
euro’s minder kosten dan de normale reclameboodschap op de tv. En de
naamsbekendheid wordt er sterk door vergroot, ook omdat de merknaam gekoppeld
is aan een vast programmatype dat steeds te zien is. Hoor je ‘dit programma wordt mogelijk gemaakt
door (verzekerings-maatschappij)’ dan weet je al dat
Studio Sport volgt.
Wat zou het mooi zijn als SIRE, de organisatie voor ideële
reclame, erin zou slagen op dezelfde manier de naamsbekendheid van non profit-organisaties te promoten.
Stel je voor dat er op de t.v. een
soapserie over de gezondheidszorg is. Vooraf en erna: ‘dit programma wordt
mogelijk gemaakt door de Interstitiële Cystitis Patiëntenvereniging’. Dat moet toch tientallen
nieuwe leden opleveren voor de vereniging? Eh, nou
ja, eerlijk gezegd… meer een droom?
Nieuw
De winter door…
De winter is niet mijn
favoriete seizoen en dat is eufemistisch uitgedrukt. Minder licht, minder lichaamsbeweging,
meer kou. Kale bomen, sombere luchten. Gemoedstoestand is neerslachtigheid. En
de pijn en de last van mijn IC lijken elke winter weer op te spelen en erger te
worden. Veel meer dan in de zomer. Het gebruik van pijnstillers en slaapmiddelen
gaat omhoog. Het valt vooral ’s nachts niet mee over de pijndrempel heen te
komen, in slaap te vallen en te blijven. Nee, in de winter zou ik het liefst
als een beer een winterslaap willen houden, want slapend voel je geen pijn.
Toch heb ik voor die winter-ellende gedeeltelijk een remedie gevonden: naar een
warm land vertrekken. Cran Canaria,
een van de Canarische eilanden dat nog in Spaanse
handen is, heeft een heerlijk constant klimaat van rond de 20 ° C. Niet zo ver vliegen van Nederland,
afhankelijk van waar je vertrekt 4 tot 5 uur.
Heel veel zon, vooral in het zuidelijke deel van het eiland, want bergen
tot bijna 2000 meter houden vaak de regenwolken op het noordelijk deel.
Wij boekten een appartement.
Helemaal zelf je eigen gang kunnen gaan. Eten zelf maken of naar een
restaurantje. De hele dag aan het strand of bij het zwembad of wandelen of fietsen. Met de bus over het
eiland of een auto huren. De tijd aan jezelf hebben en doen waar je zin in
hebt. Alle stress de deur uit. Genieten van de zon, de warmte, de natuur. Wat
bij ons in de vensterbank staat als kamerplant, groeit daar als struik of
boom. Overal bloeiende bomen en planten:
de feloranje bloemen van de flamboyan, de
bougainville, die in rood, roze, paars, wit en oranje als onkruid groeit in
parken en tuinen. Zelden hebben we zoveel soorten cactussen, waar onder de Aloe Vera, gezien en in sommige valleien massa’s bloeiende
amandelbomen met hun roze, witte bloemen.
Bij het eiland zijn er rondom kusten van allerlei soort: steile rotswanden waar de zee tegen aan
bulkt, keien stranden, stranden met wit en zwart zand , duinen zoals wij die kennen. In de stadjes en dorpen zijn veel terrasjes,
cafeetjes en restaurants waar het eten
en drinken goed betaalbaar is.
Kortom een paar weken op zo’n eiland,
natuurlijk ook wel met wat mindere dagen, brengen mijn lijf en geest in een
staat van welbevinden. Daar kom ik ‘opgekalefaterd’ een heel eind die nare
wintermaanden mee door.
Eigenlijk zouden
zorgverzekeraars een bijdrage moeten leveren aan een dergelijke ‘helende’
vakantieperiode, net zoals dat in Duitsland gebeurt als chronische patiënten op
kosten van de zorgverzekeraar naar een Kurort mogen.
Nieuw
Bang voor pijn
En zo lig je dan in het
ziekenhuis. Vanmorgen bij het opstaan voelde ik het nog niet aankomen. Ach ja,
wel wat gezeur in mijn buik maar daar raak je aan gewend.
Kinderen naar school gebracht. Op
de fiets terug naar huis. Opeens tijdens het stofzuigen overviel me een
snijdende pijn in mijn blaas. Snel naar de wc. Maar dat hielp niet tegen de
onverdraaglijke steken in mijn blaas. Ik schreeuwde het uit, ging even van mijn
stokje, belde toen Kees op zijn werk. Binnen 10 minuten stond de ambulance voor
de deur tegelijkertijd met mijn hijgende, bezwete en overbezorgde Kees. ‘Ik
haal de kinderen van school, maak je geen zorgen’, zei hij terwijl de
ambulancebroeders me op de brancard legden, nadat ze me een pijnstillende
injectie hadden gegeven. Aan de ene kant leefde hij intens met me mee, aan de
andere kant zag je hem al denken ‘hoe moet dat nou als ze er niet is, hoe los
ik dat nu met de kinderen en mijn werk op’. Multi-tasken
is niet de sterkste kant van veel mannen evenmin als efficiënt organiseren. Dus
lig ik nu in het ziekenhuis, maar veel kunnen ze niet doen. IC komt met pieken
en dalen. Maar bij mij en vast wel bij meer IC-ers is
de pijn bij vlagen niet te harden. Op
dit ogenblik bestaat de behandeling uit het experimenteren met verschillende
pijnstillers die me suf maken. Gisteren daarom niet zoveel meegekregen van het
bezoek van Kees en de kinderen. Het ging me wel aan het hart toen Sientje van 3 vroeg: ‘Ben je morgen alweer thuis?’ En
wijsneusje Marijn van 5 een beetje verontwaardigd zei: ‘Je moet maar gauw thuiskomen
want papa doet alles anders’. Toen ze weg waren moest ik een traantje
wegpinken.
Na twee dagen observatie kon ik
naar huis. Ik kreeg lidocaïnepleisters
als pijnbestrijding; die hielpen wel wat. Na thuiskomst is de hevige pijn
gelukkig weggebleven tot nu toe. Kinderen weer naar school gebracht, terug op
de fiets. Thuis de stofzuiger gepakt, maar …… Het angstzweet brak me uit, ik
moest even gaan zitten. De pijnherinnering, angst voor een nieuwe aanval, het
greep me naar de keel. Het schuldgevoel: “Zadel ik Kees en de kinderen weer op
met mijn kwaal’.
De telefoon gepakt, een IC-vriendin opgebeld die ik via een lotgenotenbijeenkomst
had leren kennen. Bij haar kon ik mijn paniekgevoelens kwijt, ze begreep me.
Haar medeleven en begrip stroomde als het ware door de telefoonlijn. Daar werd
ik weer rustig van, zo kon ik er weer even tegen.
Een zeldzame ziekte
Er bestaat in Nederland een groep
mensen die lijdt aan Interstitiële Cystitis (IC) ook wel het Blaas Pijn Syndroom (BPS) genoemd.
Geschat aantal: ± 1500 personen. Kenmerken: een grote, bijna onbedwingbare
drang tot plassen, zeer vaak naar de w.c. moeten (van
20 – 40 keer per dag) en ernstige pijn. Men veronderstelt dat het een
auto-immuunziekte is, maar de oorzaken zijn nog niet gevonden. Het gevolg van
de ziekte is: een ‘poreuze’ blaasslijmwand (vaak met
zweertjes) waar de zure urine op ‘invreet’ zodat de ernstige drang en pijn
ontstaan. Dikwijls wordt de diagnose IC pas na jaren gesteld bij patiënten
omdat de ziekte bij zowel huisartsen als specialisten/urologen nog een grote
mate van onbekendheid heeft. Maar ook mensen die aan de ziekte lijden, hebben -
zeker in het beginstadium - geen idee dat ze IC hebben. IC heeft een
progressief verloop, het wordt op den duur steeds erger en kan zich uitbreiden
naar de nieren e.a. IC komt geregeld voor in samenhang met andere
auto-immuunziekten van bijvoorbeeld de darmen. Er zijn medicijnen en
blaasspoelingen die de ziekte kunnen ophouden of de pijn dragelijker maken.
Maar voor veel langdurige patiënten werkt IC invaliderend, zowel lichamelijk
als geestelijk. Men gaat er niet aan dood, maar IC vermindert de kwaliteit van
het leven in toenemende mate.
Voor het blad Aquarius
van de IC-patiëntenvereniging
schreef ik tot nu toe een zestal columns die illustreren met welke problemen
mensen met deze ‘zeldzame’ ziekte te kampen hebben in hun dagelijkse leven.
Voorspelling
Dat was me een
vroegertje vandaag. En dat nota bene op zondagmorgen! Maar goed, het is een leuke
rommelmarkt en mijn echtgenote wil daar liefst als eerste lopen, dus dan ga ik
mee. En als ik al zou tegenstribbelen dan is het: ‘Ach joh, het is maar één
keer per jaar en je vindt het toch ook leuk’. Dat is waar, want dit is één van
de weinige rommelmarkten die in het centrum van dit kleine dorp gehouden worden
en waaraan alle dorpsbewoners lijken mee te doen. Op de Brink een draaimolen
voor kinderen naast de al bestaande speeltoestellen. De mobiele drankenwagen en
de hamburgertent staan vlak in de buurt van de wc-cabines en de E.H.B.O.-post.
Hier schalt meest Nederlandstalige, populaire muziek uit de speakers. Op het
grasveld zijn terrasjes gecreëerd van witte plastic stoelen en tafeltjes. Het
plaatselijke stamcafé heeft zijn eigen terras flink vergroot. En natuurlijk
staan er in het dorp honderden kraampjes met spullen waar de kraamhouders vanaf
willen tegen een (zeer) zacht prijsje. Dat heet nou recyclen. Veel dorpelingen
hebben een kraam voor hun eigen erf. Op dat erf staan vaak ook nog spullen uitgestald.
Voordeel van deze rommelmarkt is dat de loopafstanden relatief klein zijn. Voor
mijn echtgenote als IC-er is het natuurlijk van groot
belang om niet al te ver van de wc-unit af te zijn. Ikzelf zie op zo’n
rommelmarkt vaak door de bomen het bos niet meer. Het enige waar ik naar kijk
is kleine speelgoedjes voor mijn kleindochter en naar boeken. Ik neem er altijd
wel een paar mee. Bovendien, waar kun je nog boeken krijgen voor € 0,50 tot €
1,00 per stuk? Het gevolg is wel dat ik thuis nu zo ongeveer drie meter aan
ongelezen boeken heb staan.
Ook op deze zondag
snuffelde ik tussen de boeken. Behalve het stripboekje met moraliserende
verhaaltjes van het Tielse Flipje, echte nostalgie,
kwam ik NScartooNS van de cartoontekenaar WIBO tegen.
Een uitgave van de Nederlandse Spoorwegen uit 1981. Daarin stond de hieronder
afgebeelde cartoon:
Was er toen al sprake van om toiletten uit de treinen te
weren? Dan heeft het ongeveer 30 jaar geduurd voor de uitvoering een feit was.
De cartoonist lost het plasprobleem op een creatieve manier op met zijn po-hoedje!
|
|
|
|
|
De minister van
Verkeer en Waterstaat moet van de Tweede Kamer naar een fatsoenlijke oplossing
zoeken om het probleem op te lossen. Zouden we als leden van de ICP de druk
kunnen opvoeren via een ludieke actie op Utrecht CS? Door er met minstens 10
leden met allerlei soorten opgepimpte po’s op het
hoofd te demonstreren? En dan veel pers, in het bijzonder fotografen,
uitnodigen. Leuk idee, nietwaar?
Sprinter
Vanmorgen expres geen thee gedronken, het brood met moeite door
mijn keel gewrongen met een slokje water. Op weg naar het station. Dat haal ik
net. Op het perron direct een toilet opgezocht, gelukkig is er een open op dit
station. Uit het toilet komend zie ik mijn trein staan. De conducteur staat al
met het fluitje in zijn mond voor het vertreksein. Ik trek een sprintje om me
net voordat de deuren automatisch sluiten op een blauwe klapstoel te werpen. Ik
zit in zo’n mooie blauwwitte met gele Sprinter met voor mij alle risico’s van
dien. Want de NS heeft in al zijn economische wijsheid besloten in deze treinen
geen toiletten te bouwen. Een stuk goedkoper zeggen ze. “Op alle stations zorgen
de NS voor toiletten’, verzekerde de minister van Verkeer en Waterstaat. Maar
of dat voor mij voldoende is? Met angst en beven waag ik het erop vandaag,
tenslotte wil ik mijn tante toch een keer per jaar bezoeken. Hopelijk geen
storingen met wissels of gebroken hoogspanningskabels die het treinverkeer
ontregelen. Vertragingen zijn voor mij een ramp. Hoewel ik altijd overal wel
een plasje weet te doen, zie ik mezelf toch niet buiten de deur hangen, als die
al open zou gaan bij het stilstaan van de trein. Enfin, vijf stations te gaan
tot het eindpunt.
Ik zit nog maar vijf minuten of ik moet alweer nodig. Drie
minuten later, het eerste station. Ik loop haastig het perron op zoek naar een
toilet. Een onbemand station, geen wc. Het station uit, een café, niets te
vinden. In uiterste nood bel ik zomaar aan bij een huis: ‘Mevrouw alstublieft,
mag ik even uw toilet gebruiken?’ Ze ziet mijn benauwde gezicht en het ICP-kaartje in mijn hand, wijst naar de deur van haar wc.
De Sprinter is allang vertrokken. Een half uur wachten op de
volgende. Maar ja, na 15 minuten moet ik weer heel nodig. Waar is er een bebost
plekje buiten het station, want zomaar bij een huis aanbellen durf ik niet
meer. Ik houd het uit tot de volgende Sprinter aankomt, stap in en verbijt me
als de pijnscheuten door mijn lijf gieren. Het volgende station doemt al na 4
minuten op, ik er weer uit. Ik klap zowat voor mijn gevoel. Er is een
restauratie waar ik achterin de wc in ren.
Weer is de trein weg, weer een half uur wachten. Maar het is warm in de
restauratie en vlak voor vertrek van de volgende Sprinter kan ik zelfs nog een
chocomel drinken en naar de wc gaan. Eén station hoef ik er niet uit en bij het
volgende heb ik geluk: de conducteur moet ook en wacht tot ik weer ben ingestapt. Al met al doe ik
twee uur langer over de reis voordat ik bij tante aanbel. Gelukkig heb ik met
mijn man afgesproken dat hij me na zijn werk aan het eind van de middag met de
auto ophaalt.
Die nacht droom ik: ik hol naar de Sprinter, erin, grote nood,
eruit, rennen naar de wc, geen toilet te vinden, hevige pijnen, ik sprint naar
de volgende trein, erin en bij het volgende station eruit, weer geen toilet,
het angstzweet breekt me uit, in paniek plas ik vlug naast het stationsgebouw,
een hele groep mensen staat te kijken, schaamte, hollen want ze komen me boos
achterna, ik kan niet meer, … Dan dwing ik mezelf wakker te worden. Ik moet
hoognodig. Wat een nacht, ik voel me uitgeput en niet alleen van de
nachtmerrie.
Waar zijn we toch beland in onze samenleving, dat economie, het
financiële gewin prioriteit nummer 1 geworden is ten koste van de menselijke
maat. Hoe moeten al die mensen met de toiletloze Sprinter reizen die een
overactieve blaas, IC, het Prikkelbare Darmsyndroom, de ziekte van Crohn hebben, nog afgezien van de kinderen of mensen zonder
afwijkingen of zelfs het eigen treinpersoneel die erg nodig naar de wc moeten
tijdens het reizen. Haken ze af als ze met een Sprinter moeten reizen? Is dat
dan economisch slim gedacht?
|
Als je niet hebt waarvan je houdt, dan moet
je houden van wat je hebt. |
Er verscheen een grote cirkel op het bord. Mooi rond. ‘Stel je
voor dat deze taart het totaal aan gedachten in je hoofd voorstelt. Normaal gesproken
zijn er veel verschillende dingen waaraan je denkt op een dag. Maak je die
gedachten zichtbaar in de taart’, vervolgt de docent zijn les, ‘dan zou je
bijvoorbeeld een tiental punten krijgen, taartstukken van min of meer gelijke
grootte. Maar staat er over twee dagen een grote reis gepland naar een ver
land, dan zullen daar veel gedachten naar uit gaan gedurende de dag. De
taartpunt ‘reis’ is dan veel groter dan een tiende stukje. Als er iets
ingrijpends gebeurt in je leven zoals het verlies van een geliefde dan wordt
het heel moeilijk nog ergens anders aan te denken. In dat geval zal driekwart
van de taart ‘gevuld’ zijn. Er is weinig ruimte voor andere gedachten. Het
rouwproces met gevoelens van woede, wanhoop, machteloosheid, verdriet,
eenzaamheid beheersen je denken en dat kan jaren duren’.
Langzaam dwalen mijn gedachten af, terwijl de docent verder
praat. Ik projecteer zijn verhaal op de situatie van mijn echtgenote en
mijzelf. IC met de pijn, drang en ellende van de talloze malen naar de wc moeten,
beheerst haar leven maar ook het mijne als partner. Natuurlijk lijdt zij aan IC
en niet ik, maar de ziekte beïnvloedt tegen wil en dank ons dagelijks leven.
Vaak meer dan de helft van de taart. Zeker voor haar. Het verengt ons wereldje.
En wat is het moeilijk uit te gaan van de nog bestaande mogelijkheden in plaats
van de toegenomen beperkingen: de halve taart terugbrengen tot een kwart.
IC geneest niet, maar er zijn behandelingen die (tijdelijk)
helpen. De laatste ontwikkeling is dat een cocktail van medicijnen bij veel IC-ers helpt, al moeten bijwerkingen niet onderschat
worden. Maar ook een vriendenkring, waarop je in je leven zuinig geweest bent,
zorgt voor een meer ontspannen en langer leven blijkt uit wetenschappelijk
onderzoek. Erbij horen zit in ons instinct, het geeft ons een veilig gevoel.
Echte vrienden hebben een luisterend oor, helpen je door moeilijke tijden en
stimuleren je goed voor jezelf te zorgen. Een breed sociaal netwerk van
kennissen en vrienden geeft je meer zelfvertrouwen en meer gevoel van controle
over je leven.
Ik luister weer naar de leraar, die nu zijn les af rondt:
‘Afleiding, vrienden, bezig zijn met hobby’s, beweging en sport, tal van andere
activiteiten dringen dominerende gevoelens en gedachten terug tot normale
proporties, ze maken meer ruimte in je hoofd, waardoor je meer in balans komt.
De taart bestaat dan weer uit meer gelijke stukken’.
Ik denk: ‘Als het zou lukken de taartpunt IC beperkt te houden,
wat zou dat een ruimte opleveren voor activiteiten, waarvan we samen kunnen
genieten’.
Op de camping hangt er opeens een smerige lucht in de caravan.
O, jee, de vis in de koelkast ruikt sterk, nee stinkt. Controle, nee ziet er
nog prima uit en ja, ruik inderdaad heel sterk. De Pangasius
diepgevroren in een sterke, maar open plastic zak ontdooit langzaam is de
koelkast. Het ‘viswater’ verdwijnt door de opening achterin. Want het is een
zelfontdooiende koelkast die het geloosde vocht verdampt via de achterzijde van
de kast waar de motor de nodige warmte geeft om dat proces succesvol te laten
verlopen. Maar daar denken we voorlopig niet aan. Wij zitten met die doordringende
stank die vanuit de ruimte naast de koelkast de caravan in zwemt. Een dood dier
ligt ergens te rotten. Onder de caravan gekeken. Te weinig licht. Zaklantaarn
gepakt. Er ligt zeer veel verdord blad. Ik hark het onder de stacaravan
vandaan. Geen dood dier te bespeuren, daar komt de vieze geur niet vandaan.
Koelkast van zijn plaats getrokken, eronder is het een vieze boel: is dit de
oorzaak? Want in de koelkast ligt wel de sterk ruikende vis maar de lucht zou
je niet buiten de koelkast moeten ruiken. En dat is wel het geval, sterker nog:
buiten de koelkast stinkt het meer dan binnenin. Alles gepoetst,
schoonmaakmiddel en daarna een beetje chloor gebruikt. Opgelost? Na een
kwartiertje, de stank is totaal niet verdwenen. Roostertje op de vloer achter
de koelkast (die staat nog steeds niet op zijn plaats) gereinigd. Gore lucht
blijft, is niet weg te krijgen. Koelkast terug op zijn plek. Die avond eten we
de vis, die nog uitstekend smaakt op. Op de terugweg naar huis weet ik
plotseling de oorzaak van de doordringende lucht. De afvoer van de spoelbak in
het keukentje is kapot, het afwaswater stroomt onder de caravan en zorgt voor
de stank. De volgende morgen gewapend met een kist vol gereedschap speel ik
voor loodgieter. Alleen er valt niets te plomberen, de afvoer blijkt nog
uitstekend te functioneren. En ik wist toch zeker wat er aan de hand was. Dus
niet. Binnen is de geur niet te harden. Alle ramen gaan weer open. Spuitbus w.c. gebruikt, helpt even. Koelkast leeggehaald en grondig
schoongemaakt. In de koelkast verdwijnt door het schoonmaken de geur van de vis
helemaal. Maar daarbuiten, bah en nog eens bah! En dan opeens ‘eureka!’ Het
water dat vrij kwam bij het ontdooien van de vis is weggelopen door de opening
achterin de koelkast, is achter de koelkast bij de warmte van de motor gaan
verdampen en dat gaf en geeft de stank. We gooien in de opening in de koelkast
wat chloorwater en ja hoor na een tijdje ruiken we vis en chloor. Oorzaak
gevonden, diagnose gesteld. Nu kunnen we overgaan tot het oplossen van het probleem.
Gek genoeg moest ik door het zoekproces denken aan mijn IC. Ik
dacht: een arts die geconfronteerd wordt met mijn klachten als IC-patiënt weet zich doorgaans geen raad met die moeilijk
te duiden klachten. Neemt ze dikwijls niet serieus of gaat er slecht mee om.
Maar de uroloog die niet goed weet wat het zou kunnen zijn en wel serieus met
de klachten omgaat begint een zoektocht naar wat voor kwaal of ziekte het kan
zijn. Hij begint een proces van uitsluiting, vergelijkbaar met het zoeken naar
de oorzaak van de vieze lucht in de caravan: is het dit niet dan zou het dat
kunnen zijn, maar als het dat niet is moet het misschien zus zijn of zo.
Hopelijk wedt hij tussentijds niet op het verkeerde paard: blaasontsteking, dus
antibiotica. (vergelijkbaar met ‘zeker weten dat de afvoer kapot is’) Uiteindelijk stelt hij, na het zoveelste
consult (en voor veel IC-ers vaak pas na jaren), de
juiste diagnose. Dan pas is een min of meer effectieve behandeling mogelijk.
Misschien maakt dit zoekproces het begrijpelijker hoe lastig het voor een arts
is om de juiste diagnose te stellen, zeker bij een zeldzame en onbekende ziekte
als IC. Dat neemt niet weg dat elke arts mij als IC- patiënt serieus moet
nemen, moet proberen uit te leggen welke stappen hij neemt om een juiste diagnose
te stellen èn zijn behandeling te starten. Hoofdzaak
daarbij is dat hij met mij meeleeft en me fatsoenlijk bejegent.
Artsen zijn net gewone
mensen. Ze hebben dezelfde persoonlijkheidskenmerken als andere mensen in de
samenleving. Extravert, opgeruimd, communicatief of introvert, weinig
spraakzaam, maar betrouwbaar, enz. Je hebt er botteriken bij, maar ook artsen
die goed luisteren en zich kunnen inleven in jouw situatie. Laatst moest ik
daaraan denken toen ik in het ziekenhuis weer eens een nieuwe specialist voor
mijn neus kreeg. Helaas een ‘no-nonsense- type’. U als lezer en IC-patiënt zou misschien blij zijn met zo’n recht-voor-zijn-raap-figuur, die geen blad voor zijn mond
neemt. Ik niet! Ik houd niet van dit soort artsen dat de wijsheid in pacht
denkt te hebben en vanuit een ivoren ik-weet-het-veel-beter-dan-jij-torentje
je hun wil proberen op te leggen.
Na een ongeïnteresseerd ‘hoe gaat het’, mijn
antwoord nauwelijks afwachtend, geeft hij mij (heeft hij mijn dossier
wel gelezen?) dezelfde medicijnen als 10 jaar geleden. Beginnen we nu weer van
voren af aan, met een blanco ziektegeschiedenis?
‘Dokter, deze
medicijnen heb ik 10 jaar geleden al eens geslikt met nul komma nul resultaat.
Bovendien wórd ik er wiebelig, duizelig
van,’protesteer ik.
‘Hoe lang hebt u die
medicijnen geslikt?’
‘Twee weken, dokter, voorzover ik me dat nog kan herinneren’.
‘Ah, zie je daar zit
het hem in, maar twee weken. Om effect te hebben moet u het medicijn
minstens een maand innemen. Ik schrijf een
recept voor 14 dagen voor èn een herhalings-recept,
totaal voor een maand dus’. En met een gemaakt olijke blik voegt hij daaraan
toe: ‘Nieuwe bezems vegen het schoonst. Deze nieuwe dokter doet het anders dan
uw oude’.
Ik denk, wat krijgen
we nou? En zeg: ‘Dokter, uw voorganger heeft alle voorhanden zijnde medicijnen
en blaasspoelingen al eens voorgeschreven om mijn IC te onderdrukken, niets
heeft geholpen. U kunt dat allemaal terugvinden in mijn dossier dat voor u
ligt. Waarom dan oude medicijnen?’.
Geërgerd bladert hij
door het dossier. Kijkt dan op alsof hij een ‘aha-erlebnis’ heeft en vraagt:
‘Hebt u al een
psycholoog in de arm genomen?’ De moed zakt in mijn schoenen, ik word niet
serieus genomen, de IC zit alweer ‘tussen de oren’. Ik zit even met mijn mond
vol tanden, de tranen springen me in de ogen.
“Ja, daar wordt u emotioneel
van hè, nu ik het beestje bij de naam noem’, zegt hij trots dat hij deze meer
dan duidelijke lichaamstaal herkent en er naar eigen inzicht een ‘rake’
conclusie aan verbindt.
Ik sla, vernederd als
ik me voel, volkomen dicht, kan me niet meer verweren. Dan zegt hij na even
stil afgewacht te hebben, met een blik op de klok (de 10 minuten van het
consult zijn voorbij): ‘Helaas er zijn nog meer patiënten vandaag. U kunt bij
de receptie een afspraak maken voor over 3 maanden!’ Als ik bij de receptie van
Urologie sta om een nieuwe afspraak te maken mompel ik, me realiserend wat er
gebeurd is, woedend ‘wat een hufter, zeg’. De
doktersassistente kijkt me begrijpend aan en geeft me het receptbriefje voor de
medicijnen die ik niet zal halen en niet zal slikken.
Bij de ingang van het
ziekenhuis hangt een bord: Bij ons staat de patiënt centraal, wij hechten
grote waarde aan een correcte en prettige bejegening van onze patiënten’.
Helaas blijkt dat een oncontroleerbaar streven.
De volgende dag zeg ik
mijn afspraak met dr. Buldog af. Nu heb ik – in een ander ziekenhuis- een schat
van een uroloog, een met mij meelevende man, die goed luistert naar mijn
klachten, met me meedenkt en me volkomen in mijn waarde laat. Zo ging ik van
vernedering naar bejegening!
Vanmorgen de thee bij
het ontbijt laten staan. Ik moet zorgen dat er zo min mogelijk urine in mijn
blaas komt, want ik wil gaan winkelen. Al twee maanden ben ik niet meer uit
huis geweest, bang als ik was om - nou ja, laat ik het maar gewoon zeggen – in
mijn broek te plassen. Die schande, en
dat in een winkel waar Jan en Alleman rondloopt, misschien lopen er zelfs
kennissen. Als een klein kind je plas niet kunnen ophouden, nog afgezien van de
snijdende pijn in mijn blaas, als deze maar enigszins gevuld raakt.
Maar goed, ik wilde
het persé weer eens proberen, ik wilde het huis uit.
Vlak voordat ik de deur uitging, ben ik nog even naar de w.c.
gegaan. De supermarkt is hier maar 5 minuten fietsend vandaan.
De fiets op slot
gezet, een winkelkarretje gepakt, de winkel in om snel mijn boodschappenlijstje
af te werken. Ik merk echter al gauw dat sinds ik de laatste keer hier was de
hele winkel anders is ingedeeld. Ik kan veel artikelen niet meteen meer vinden.
Steeds moet ik een winkeljuffrouw vragen waar alles staat. Ze moet wel een
punthoofd van me krijgen of denken dat ik een beginnend Alzheimerpatiënt ben.
Het winkelen neemt zo meer veel tijd in beslag dan het half uurtje dat ik
ervoor had uitgetrokken. En wat ik eigenlijk aankan zonder naar de w.c. te gaan.
Na 40 minutenheb ik
nog niet alle boodschappen in mijn wagentje. Ik vraag de winkeljuffrouw die
vakken aan het vullen is of ik van het personeelstoilet gebruik mag maken. ‘Ik
heb een zwakke blaas’, zeg ik maar.
Direct antwoordt ze:
“Nee, mevrouw daar kunnen we niet aan beginnen, dat moet u echt thuis doen’.
‘Maar ik heb een
zeldzame blaasziekte’, komt er met moeite uit, Interstitiële
Cystitis, IC, Blaas Pijn Syndroom’.
Ik loop vast richting
kassa want daar achter die one way
screen spiegel is vast de kantine waar naar ik vermoed ook een toilet zal zijn.
De juffrouw kijkt me niet begrijpend aan: ‘Wat voor ziekte zei u? Maar iedereen
kan wel zeggen dat hij een enge ziekte heeft’.
‘Juffrouw breng me nu
direct naar het personeelstoilet, anders zult u hier de vloer moeten dweilen’,
zeg ik in een uiterste poging om de w.c. te bereiken.
Ondertussen zoek ik mijn ICP-kaartje waaruit moet
blijken dat ik echt gebruik moet maken van hun toilet. Gelukkig vind ik het
snel en laat het zien.
De winkeljuf leest het
en zegt: “Ja, dan roep ik er de chef maar even bij’. Ik sta te krimpen van de
pijn. De chef is er in een minuutje, aarzelt nadat hij mijn kaartje gezien
heeft, neemt dan een beslissing: ‘Komt u maar mee’. Hij laat me binnen in de
kantine en wijst me het toilet. Voor mijn gevoel klap ik zowat, de stekende
pijn is niet te harden. Maar ik haal het, op de wc kan ik het laten gaan, de
pijn trekt langzaam weg. Versuft blijf ik even zitten, de stresssituatie staat
in mijn geheugen gegrift: ‘Dit wil ik niet meer meemaken. Gedoemd om thuis te
blijven? Is er iemand die me kan helpen?
De uroloog die mij
behandelt stelde 3 maanden geleden voor om mijn blaas te laten ‘laseren’. Ik had alles al geprobeerd wat medicijnen en
blaasspoelingen betreft. En ….. het onvoorstelbare is gebeurd. Mijn man en ik
hebben een rondreis van een maand in Vietnam kunnen maken, want het plassen
verliep na de behandeling vrij normaal. Ik sta nog paf dat we het aangedurfd
hebben. Maar niemand neemt ons deze geweldige ervaring meer af!
De huisarts beweerde
maar dat het een blaasontsteking was. Het voorschrijven van antibiotica was
zijn remedie. ‘Ach, ja je kunt niet alles hebben in dit leven, zei hij, de één
heeft een zwak hart, de ander een zwakke blaas. En als ik zou moeten kiezen zou
ik toch liever een zwakke blaas hebben’.
De man nam mijn klachten voor mijn gevoel nooit serieus. Toen ik
wanhopig voor de zoveelste keer bij hem kwam, moest ik lang wachten. Het
spreekuur liep uit, ik moest steeds naar de w.c. en
had pijn. Eenmaal binnen in de spreekkamer kon ik mijn tranen niet meer
tegenhouden. Hij zag dat, zei zeer geïrriteerd: ‘Mevrouw als u zo bent als nu,
kunt u beter een nieuwe afspraak maken op een moment dat u minder labiel bent’.
Ik stond perplex: zo’n botte, onprofessionele bejegening had ik nooit eerder
meegemaakt. Ik zocht en vond een nieuwe empatische,
vrouwelijke huisarts. Zij verwees me al gauw naar een gynaecoloog. Meelevende
man, maar na verschillende onderzoeken kon hij niets bijzonders vinden.
Misschien kon een uroloog wat voor me doen veronderstelde hij en stuurde me
door. Nadat ik hem mijn ziektegeschiedenis verteld had en mijn huidige
klachten: pijn, drang en zeer vaak naar de w.c.
moeten zag ik hem fronsen. Alsof hij dacht: ‘Alweer zo’n patiënt met een
onvindbare ziekte’. Hij was duidelijk een type van: eerst zien en dan geloven.
Na 5 minuten al deed hij een poging om mij een psycholoog aan te praten, dan
zou ik me vlug beter voelen. Hij had net zo goed kunnen zeggen: mevrouw de
ziekte zit tussen uw oren. Maar hij voelde niet die drang en pijn, hij hoefde
niet 30 keer op een dag naar het toilet.
‘Maar, zei de
botterik, als u toch een overactieve blaas hebt, kan ik wel iets
voorschrijven. Zonder me echt te
onderzoeken stelde hij een diagnose. Meteen schreef hij een recept uit. Hij gaf
het aan me en zei: ‘Dan zie ik u over een half jaar terug’.
Naar de psycholoog ben
ik niet gegaan, al moet ik wel zeggen dat ik behoorlijk depri werd van die
zogenaamde deskundige artsen met hun schandelijke manier van communiceren. Hun
houding deed mijn toch al niet zo stevige zelfvertrouwen wankelen. Ik raakte
omdat ik nauwelijks meer het huis uit durfde mijn sociale contacten goeddeels
kwijt. Soms begon ik aan mezelf te
twijfelen: maar ik ben toch niet gek, ik voel die pijn, ik heb die lichamelijke
klachten.
Mijn vertrouwen in de
medici daalde tot het nulpunt. Uitgezonderd mijn huisarts. Ik dook in het
alternatieve circuit: acupunctuur, homeopathie, magnetisme, haptonomie, enz. Ik
kreeg veel aandacht en soms hielp het even tegen de pijn en daar was ik blij
mee. Maar uiteindelijk was het resultaat gering. Toen stuitte ik op een artikel
in de krant: ‘Wantrouwen in medici is ongezond’. Ik lees: ‘We zijn niet gebaat
bij wantrouwen in de medische sector. Wantrouwen is geen fijn gevoel, zeker
niet als je voor je eigen voortbestaan bent aangewezen op een arts. Als je je arts
wantrouwt dan kun je een andere arts zoeken. Als je alle artsen wantrouwt, waar
moet je dan naar toe, als je ziek bent?’* ‘Het gaat dus om het vertrouwen in
artsen, dacht ik, omdat zij veel kennis van ziekten en gezondheid hebben. En,
dat ze die kennis gebruiken om patiënten weer gezond te maken of op zijn minst
een dragelijk leven te laten leiden. Als artsen vanuit de arrogantie van hun
kennis, klachten en gevoelens negeren of bagatelliseren, patiënten slecht bejegenen,
dan ligt dáár
meestal de oorzaak van het wantrouwen, niet in hun onkunde als medicus.
Wantrouwen in medici lost niets op.
Voor mezelf heb ik de
conclusie getrokken: probeer een arts of specialist te vinden (informeer bij
andere patiënten) die tegen een kritische opstelling kan, die je prettig
bejegent, die voldoende kennis heeft of haalt om een diagnose te stellen, die
je serieus neemt en samen met jou een behandeling aangaat. Die arts is je
vertrouwen waard!’
* Brabants Dagblad 17-11-2009
Het
verliep langs heftige emotionele schokken. Via de huisarts: ‘O, mevrouw dat
hoeft nog niets te betekenen, maar ik stuur u voor de zekerheid naar de uroloog’.
Naar het ziekenhuis, onderzoeken bij de uroloog, foto’s, biopten.
Uroloog: ‘Voor zover wij kunnen zien zitten er wat poliepen in de blaas, die
zullen we moeten wegnemen’. Een week later. De assistente van de arts belt op:
met spoed naar het ziekenhuis, afdeling urologie. Gesprek met de uroloog.
Als
een bom valt daar het nieuws: laboratoriumonderzoek heeft uitgewezen dat er
opeenhopingen van kankercellen in de blaas zit, opereren op korte termijn is
noodzakelijk.
‘In
dat geval zullen we een urostoma moeten aanleggen,
dus u kunt maar beter zo spoedig mogelijk een afspraak maken met de
stomaverpleegkundige. Zij kan u alle technische informatie geven over de
operatie en de hele procedure daaromheen. En hoe u verder na de operatie met
een stoma kunt leven’. Mijn vriendin en haar man zaten er op dat ogenblik
volkomen verslagen bij. Zoveel onverwachte informatie ineens, geen tijd om na
te denken, laat staan iets te verwerken. De operatie staat al gepland over tien
dagen. En al de gemengde gevoelens: ontkenning van ‘dit kan toch niet waar
zijn’, even later boosheid ‘waarom moet mij dit overkomen, dat is niet
rechtvaardig’ tot een vorm van opluchting ‘maar ik ga in ieder geval niet op
korte termijn dood’. Van een stabiel leven kwam ze terecht in een chaos van
gevoelens. Verwarring. Er staat haar een ingrijpende operatie te wachten en er
moeten allerlei noodzakelijke maatregelen om te herstellen en met de stoma om
te gaan genomen worden. Bij haar kun je wel haast spreken van een traumatische
gebeurtenis.
Bij
mij ging dat toch wel even anders. Dertig jaar IC is een langzaam en op den
duur pijnlijk proces. Pas na twintig jaar wordt de diagnose gesteld en dan
verergert de ziekte zich tot het dagelijkse leven zich beperkt tot het eigen
huis. En dan begint toch langzamerhand de gedachte post te vatten, na ongeveer
alle medicijnen en spoelingen zonder resultaat geprobeerd te hebben, om van de
ellende af te komen. Door de blaas weg te laten nemen en een stoma te laten
aanbrengen. Maar bij mij ging dat langzaam, vooral in emotionele zin. Ik kwam
weliswaar ‘met de rug tegen de muur’ te staan, maar was er al lange tijd op
voorbereid dat het verwijderen van de blaas uiteindelijk de laatste stap zou
zijn. Ik heb kansen gehad om van tevoren veel na te denken over hoe alles zou
gaan, om me voor te bereiden op de operatie, om me te informeren hoe het zou
zijn om met een stoma te leven. Ondanks dat was het een hele ingrijpende
gebeurtenis, ook mentaal. Maar patsboem, je leven op
zijn kop….
Een
paar keer per week loop ik even bij mijn vriendin, die herstelt van de
operatie, binnen. Een troostend woordje, een goede raad, mentale ondersteuning
kan ze wel gebruiken.
Licht beneveld
Ons
dagje uit begint met een stralende zon. We besluiten naar Deventer te gaan, in
onze ogen één van de mooiste oude steden in Nederland. Voordat we weggaan,
vraag ik: ‘Heb je je medicijnen ingenomen? En voor
onderweg je pijnstillers, want die zijn toch na een aantal uren uitgewerkt?’
‘Goed dat je het vraagt, ik ben door al die medicijnen behoorlijk duf in mijn
hoofd. Het voelt heel raar, zoiets als watten in je hoofd, alsof je op een
afstandje van jezelf leeft. Je ziet alles wel en beleeft het ook, maar het lijkt wel of je het toch niet helemaal
meemaakt, zegt mijn echtgenote, maar dat zal tijdens de rit hopelijk overgaan’.
Ze rommelt wat in haar tasje: “Ah, gelukkig, ik ben de tramadol
niet vergeten’.
We
draaien een oprit richting Arnhem op. Gas geven om de snelheid te krijgen van
het verkeer op de hoofdweg, dan invoegen. “Kijk uit! , schreeuwt mijn vrouw
naast me. Ik schrik me rot, kijk snel in al mijn spiegels, maar zie niets
gevaarlijks. De vrachtwagen die voorbij dendert heb ik allang in mijn spiegel
op de tweede rijbaan zien aankomen, met linker knipperlicht aan. Hij geeft me
gelegenheid in te voegen. Blijkbaar ziet zij de truck later dan ik, vlak achter
ons en naast ons opduiken en schrikt zich een ongeluk.‘Ik zit nog na te trillen
van de schrik, het kippenvel staat op mijn armen’, bekent ze enkele seconden
later. Bij Nijmegen blijft een auto voor ons achter een vrachtwagen rijden,
zijn snelheid zakt naar 80 km. Wij moeten inhouden, kunnen even niet passeren.
Mijn vrouw geïrriteerd: ‘Hè, wat een slome rijder zeg, hé man schiet toch een
beetje op’. Direct daarna volgt de afslag die hij neemt.
Halverwege
de rit herinner ik me ongeveer wat de bijsluiter van de tramadol
die mijn vrouw me van de week liet lezen zei: ‘Sufheid, slaperigheid en
verminderd reactievermogen. Rijd geen auto, waarbij oplettendheid geboden is,
de eerste paar weken dat u tramadol gebruikt. Uw
rijvaardigheid kan beïnvloed worden en normaal rijgedrag van weggebruikers kan
u irriteren’.
Gelukkig
zit ik achter het stuur en bereiken we zonder problemen het centrum van
Deventer. De stad heeft volgens de folders het grootste plein van Nederland,
overal zijn oude panden in de stad bewaard gebleven. Het is echt een leuke,
hier en daar schilderachtige oude stad, al moeten we wel een kroegentocht
maken: van toilet naar toilet.
Met de rug tegen de muur
Vier
uur. Op de markt komen we kennissen tegen. Maanden niet gezien. Wat leuk om
elkaar te zien, zullen we wat bijpraten? Hoe zijn jullie hier? Met de auto?
Ach, kom dan na het winkelen een borrel drinken. Mijn vrouw kijkt benauwd als
we nog enkele minuten wat ervaringen uitwisselen over de afgelopen vakantie, ze
stond net op het punt een cafeetje in te vluchten om naar het toilet te gaan.
Hoewel ze net thuis was geweest, was de druk en pijn op de blaas al niet meer
te houden. Vlug zeggen we toe bij de kennissen langs te komen, maken ons uit de
voeten en lopen snel de Hema binnen. Ik doe of ik
geïnteresseerd ben in allerlei huishoudelijke artikelen terwijl zij naast de
cafetaria het damestoilet in schiet. Even later lopen we terug naar de auto.
Bij de auto zet ik de boodschappen in de achterbak. Zij geeft me daarna de
autosleutels. “Rij jij maar, we zullen vast moeten stoppen onderweg”. De
kennissen wonen in een dorp verderop, een minuut of tien hier vandaan. Mijn
vrouw zet de rugleuning van de passagiersstoel ver achterover, de druk op haar
blaas zo gering mogelijk makend. Maar na vijf minuten stoppen we in de berm,
deuren rechts open en vlug doet ze een miniem plasje. De voorbij rijdende
automobilisten hebben niets in de gaten. In het dorp aangekomen van onze
kennissen: waar wonen ze ook alweer? We rijden in de wijk rond. Ja en hier kun
je niet zomaar een plasje doen, je zit te kijk, vanuit de huizen kan iedereen
je zien. Want de pijn is al gauw moeilijk meer te houden. De stress die het
geeft om weer een plekje te vinden of het huis van de kennissen maakt het er
niet beter op. Gelukkig vinden we hun huis in de volgende straat. Auto
parkeren, aanbellen, hartelijke ontvangst, maar dan mompelt mijn vrouw een
verontschuldiging en vraagt naar de w.c. Opgelucht
stapt ze de woonkamer binnen waar ik al gezellig zit te kletsen met onze
kennissen. Als de vrouw des huizes mijn echtgenote vraagt naar haar I.C., houdt
ze zich maar een beetje op de vlakte. Want steeds klagen helpt niet. Bovendien
vinden mensen je al gauw iemand die alleen maar klaagt, ze haken af. Het is de
doodsteek voor veel van je relaties. Ze kondigt wel aan dat ze tijdens het
bezoek nog geregeld naar het toilet zal moeten. Dat gebeurt in anderhalf uur
nog zes keer. Echt op ons gemak leggen we tegenwoordig geen visites meer af.
’s Nachts
ligt mijn vrouw weer te piekeren, kan niet slapen van de pijn, blijft zich
bewegen tussen bed en w.c. Tegen de ochtend slaapt ze
dan met verschillende slaaptabletten enkele uren. Met een hoofd in de wolken,
een zweverig/duizelig gevoel, wordt ze ’s morgens wakker. Wallen onder de ogen
en ‘een gezicht van oude lappen’ zijn met make up
niet weg te werken. Het maanden al slecht slapen doet langzaamaan zijn
sloopwerk. Gebrek aan concentratie, vergeetachtigheid en met grote moeite het
chagrijn buiten de deur houden en niet depressief worden zijn aan de orde van
de dag. Slaapmiddelen, rustgevers en zelfs de morfinetabletten houden haar
nauwelijks overeind. Met de rug tegen de muur en na alles al geprobeerd te
hebben valt het definitieve besluit: Blaas eruit! Lotgenoten
hadden al blijk gegeven van hun positieve ervaringen met het verwijderen van
hun blaas. Het herstellen van de operatie met volgende complicaties was een
pijnlijke periode. Het vinden van het juiste STOMA-materiaal
kostte nog maanden. Natuurlijk is een STOMA ook niet alles, maar vergeleken met
de voorgaande jaren: wat een verbetering van de kwaliteit van haar en mijn, ons
leven!
Een klein probleem?
Als
een krachtige windvlaag komt ze het huis binnenstormen. Muts van het hoofdje gerukt
, dasje af en jasje op de grond gesmeten. Geen tijd om alles op te hangen.
Spelen, spelen met het speelgoed dat opa en oma in de grote kist bewaren. Al
snel ligt de huiskamer vol met speelgoed. Oma gaat er op een krukje bij haar
drukdoende kleinkind zitten. ‘Kijk dit zijn de playmobile
poppetjes waar je papa vroeger mee speelde en hier is het piepeendje van papa’s
broer’. Vertederd kijkt oma naar haar nu even alleen spelende kleindochter, die
geheel verdiept in haar spel de poppetjes tegen elkaar laat praten.
Dan
vertrekt oma’s gezicht een ogenblik door de pijn in haar blaas, ze moet weer.
Sinds vanmorgen na het opstaan voor de 15e keer.
‘Oma,
waarom kijk je zo boos?’ vraagt Carolientje
onverwacht.
Verbaasd
dat een kind van nog geen vier jaar merkt dat er iets met haar is zegt ze: “Oma
is niet boos maar heeft pijn in de buik en dan moet ze naar de w.c’. Ze voegt de daad bij het woord en gaat voor een
minuscuul plasje naar het toilet.
‘Oma,
hebben kinderen ook pijn in hun buik als ze naar de w.c.
moeten?’
‘Nee
kind, dat hebben alleen oma’s en soms opa’s, die al een beetje oud zijn’.
‘Opa
heb jij dan geen pijn in je buik als je moet plassen?’
Opa
kijkt op van zijn krant: ‘Nee meisje opa is niet ziek, opa voelt het wel als
zijn blaas vol is en gaat dan naar de w.c. Maar hij
heeft geen pijn’.
‘Is
oma dan ziek, opa? ………………Ben jij ziek oma? Ik zie niks aan je en je ligt ook
niet in bed. Als je ziek bent moet je toch in bed liggen?
Wat
een kind in zijn oprechte nieuwsgierigheid en ‘honger om te begrijpen’ niet
allemaal kan vragen. Oma denkt serieus na over wat ze nu het beste kan
antwoorden, maar voelt weer ernstige aandrang: ‘Wacht even Carolientje,
oma gaat eerst weer naar de w.c. Daarna zal ik het
uitleggen’.
Carolientje
begint intussen weer te spelen. Ze lijkt alweer vergeten te zijn dat ze oma
iets gevraagd heeft. Maar oma komt er op terug.
‘Oma
heeft pijn die ze bijna altijd voelt’, legt ze uit, dan ben je een beetje ziek
maar ga je niet in bed liggen. Jij
bent wel eens gevallen en hebt je knie geschaafd. Dat weet ik nog van een
poosje geleden. Dan is het vel een beetje van je knie en dat voel je de hele
dag. Mama doet er dan een pleister op’. Aandachtig luistert Carolientje
met een ernstig gezicht. ‘Dan voel je pijn, die gelukkig na een paar dagen over
is. Maar je kunt wel gewoon naar de crèche of logeren of met andere kinderen
spelen, je hoeft niet naar bed. Bij oma is dat ook zo, alleen gaat bij haar de
pijn nooit meer over. Maar weet je, als
jij gezellig bij oma en opa komt spelen, dan vergeet oma vaak een tijdje de
pijn, dan lijkt die wel wat minder erg te zijn’.
Carolientjes
gezichtje vertoont een grote frons en dan met een grote glimlach: ‘Maar oma dan
kom ik toch een poosje jou en opa wonen, dan gaat de pijn vanzelf over’.
Vakantie
‘Is
er nog een plaats vrij aan het gangpad?’ Bij de incheckbalie van Singapore
Airlines zoekt de baliemedewerkster in de computer naar de gewenste plaatsen in
de Boeing 747. Blijkbaar zijn er nog
genoeg stoelen vrij, want ze print de boarding
kaarten uit: ‘U zit op de plaatsen 17 B en C. Plaats C is aan het gangpad.
Goede reis’. We zijn op weg naar Thailand, 11 à 12 uur opgefrommeld in een
beperkte ruimte.
‘Ik
dacht dat je altijd bij het raam wilde zitten’, zeg ik tegen mijn vrouw,’om je
hoofd met opblaaskussentje tegen een wand aan te leggen zodat je beter kunt
slapen als we de nacht invliegen’.
‘Tja,
dat zou ik enkele jaren geleden liever gehad hebben, maar…’. Ze maakt haar zin
niet af en zegt: ‘Ik hoef nu niet om de haverklap jou of een medepassagier te
storen, ik loop gewoon meteen naar het toilet’. En zo gebeurt het een keer of
vijftien gedurende de reis. Groot voordeel, de benen worden gestrekt, trombose
krijgt geen schijn van kans. Want ook ik kan zo gemakkelijk even in het
vliegtuig rondlopen.
Als
we in de hal van het hotel in Bangkok aankomen is het eerste waar mijn vrouw
naar zoekt, niet moeilijk te raden, de toiletten. De bordjes met het bekende
mannetje en vrouwtje staan op de deuren rechts achter de receptie.
Gerustgesteld gaat ze zitten in de lounge. Ik haal bij de receptie de sleutel
van onze kamer op, maar moet wachten op hotelgasten voor mij. Intussen
verdwijnt zij achter de deur met vrouwtje.
’s
Middags naar een super groot warenhuis, een kwartiertje lopen van het hotel. De
deuren zoeven automatisch open. Mijn echtgenote zoekt met haar ogen meteen naar
de ‘bewegwijzering’. Gelukkig werken ze in Thailand ook met de bekende
pictogrammen mannetje-vrouwtje, want die ronde
letters uit het Thaise alfabet zijn volstrekt adacadabra
voor ons. Voor veel ongeletterde Thailanders trouwens
ook. We volgen de aanduidingen en vinden de toiletten op de hoogste verdieping
bij het restaurant.
Die
nacht droom ik dat mijn vrouw en ik thuis in de woonkamer zijn. De telefoon
gaat.
Kennissen
die bij ons op bezoek zullen komen zijn de weg kwijtgeraakt. Ik zie ze vaag als
door een beslagen ruit bij hun Deux Chevaux, die ze
helemaal niet hebben, nooit gehad hebben zelfs, staan telefoneren bij zo’n rode
Britse telefooncel. Mijn vrouw neemt op: ‘Waar zijn jullie? O, daar. Dan neem
je de eerste weg rechts, je ziet aan je linkerhand een openbaar toilet. Daar
rijd je langs. Tweede links langs een betonnen pissoir. Bij de komende rotonde
met een soort manneke Pis als kunstwerk in het midden, rechtdoor. Ongeveer twee
kilometer doorrijden, denk eraan nergens is een publieke w.c.
te bekennen langs de route. Rijd verder tot je bij een T-splitsing
komt. Voor je zie je dan een park met dicht struikgewas, een ideale plaats om
je plas kwijt te raken. Dan ga je …..
Ik
word op dat moment wakker, wankel slaperig en gedesoriënteerd met hoge nood
door de Thaise hotelkamer naar het toilet.
Almachtige
artsen
Ruim
dertig jaar geleden werd onze oudste zoon geboren. In het streekziekenhuis. De bejaarde
gynaecoloog stuurde me op het moment dat hij eindelijk vond dat er iets moest
gebeuren weg uit de verloskamer. Na een lijdensweg van ruim 48 uur, een
uitputtingsslag van jewelste voor mijn vrouw, kwam de baby dankzij een
tangverlossing blauwig en met een enorm punthoofd te voorschijn. IJsberend in
de wachtkamer kreeg ik ’s avonds de ‘droge’ mededeling dat de baby om 10 uur
was geboren. Ik kan me niet herinneren dat er een felicitatie af kon bij de
man. Achteraf had deze arts met zijn trillende handen (Parkinson?)
niet meer mogen functioneren. Maar ja, hoe mondig waren we meer dan 30 jaar
geleden. Doktoren waren toen autoriteiten. Het kwam als patiënt niet bij je op
dat de dokter een verkeerde diagnose stelde en dientengevolge medicijnen kon
voorschrijven die de ziekte niet bestreden. Nee, artsen waren pausen in hun
domein, onfeilbaar.
Ach
en in die jaren erna kwam er een tweede zoon waarvan de geboorte voorspoedig
verliep. En in het jonge gezin was het heerlijk de jongetjes te zien opgroeien.
En dat hun moeder geregeld naar de w.c. moest had
niemand in de gaten en ook zijzelf vond dat nog niet zo’n probleem. Lastig was
het soms wel als we een dagje uit gingen, bij visites en op vakantie.
Sluipenderwijs en met het toenemen van de jaren verergerde de kwaal. De ritten
naar Zuid-Frankrijk werden nu regelmatiger onderbroken om een toilet op te
zoeken of gewoon de zoveelste plas in de vrije natuur te doen. Allerlei
handigheidjes kwamen daar aan te pas om maar niet op te vallen. Dus stond ik
als partner van vaak op de uitkijk. “Nee, even wachten daar komen een paar
fietsers aan. Ja nu kan het, ik zie geen wandelaars meer”. Achter muurtjes, in
nissen, tussen struiken, langs de weg met openstaande autodeuren, in een
maïsveld, onder een handdoek aan het strand, overal verschenen, meestal ook nog
zeer kleine natte plekjes.
En
dan na jaren getob, in en uit lopen bij urologen stelde een arts bij haar IC
vast. Een nieuwe reeks behandelingen startte. Alle opeenvolgende
behandelmethoden werden doorlopen, van blaasspoelingen tot neurostimulator,
niets hielp. Wat nu? Vijfentwintig tot vijfendertig keer per vierentwintig uur
naar het toilet gingen haar en in mindere mate mijn leven beïnvloeden.
Geen
moment zal de eerste gynaecoloog aan zijn patiënte gedacht hebben toen hij
(achteraf bezien) blunderend tewerk ging. In zijn tijd telde alleen de
behandelmethode, zijn inschattingen waren boven elke kritiek verheven, vond hij
ongetwijfeld. Als de man echt patiëntgericht te werk was gegaan, had hij
mogelijk niet aan de wieg van de toen nog onbekende ziekte IC/ Blaas Pijn
Syndroom gestaan. Wat had dat haar, ons, een hoop ellende bespaard. Maar is het
wel eerlijk een arts van toen met de bril van het heden op te be(ver)oordelen?
Afleiding
Naast
me ligt ze zachtjes te kreunen en te steunen, keert zich van de ene op de
andere zij om zo comfortabel mogelijk in slaap te komen. Maar als ze net haar
draai gevonden lijkt te hebben hoor ik een diepe zucht van ergernis. Eruit,
naar de w.c.
‘Allemachtig
denk ik, nog geen 5 minuten geleden is ze ook al geweest en een paar minuten
daarvoor ook al’. Als partner zonder IC kan ik me maar moeilijk voorstellen dat
je zo frequent naar het toilet moet. Met mijn verstand weet ik wel dat het zo
werkt bij deze chronische ziekte, maar voelen en daardoor echt begrijpen is
iets anders.
Terug
in bed merkt ze dat ik nog niet slaap. “Het is een afschuwelijk gevoel steeds
die sterke aandrang en pijn in de blaas, het lukt me gewoon niet om in slaap te
komen. Het lijkt wel of de pijn erger is als ik probeer ontspannen in bed te
liggen. Maar ik heb er genoeg van, ik wil nu slapen”. Ze neemt eigenlijk tegen
haar zin een krachtige slaappil in. Ik
hoor haar woelen en opnieuw uit bed stappen voordat ik zelf in slaap sukkel.
Tegen
04.00 uur word ik even wakker. Naast me hoor ik – het lijkt van ver te komen -
licht melodieuze tonen. In de schemer onderscheid ik oordopjes in haar oren.
Draadjes lopen naar de onderkant van het kussen en half onderuit het kussen zie
ik vaag een discman. Ik hoor een tweede geluid dat de ene keer zacht en dan
weer harder is: gesnurk. Diep in slaap. Opgelucht draai ik me op mijn andere
zij, ze slaapt gelukkig eindelijk. Want gebrek aan slaap gedurende langere tijd
sloopt een mens lichamelijk en mentaal. Ik hoef alleen maar aan mijn eigen gedrag
te denken als ik weinig geslapen heb en erg moe ben. Het chagrijn druipt er dan
vanaf. Mijn aanwezigheid is dan voor een ander bepaald geen pretje. Snel
geïrriteerd, gauw boos, niks kunnen hebben.
Maar
naast me ligt dankzij de muziek een schone slaapster. Ik herinner me een
wetenschappelijk onderzoek over chronische pijn, waarover ik pas gelezen heb,
met de titel: ‘Muziek contra pijn’. Met de subtitel: ‘1 uur muziek per dag’.
Drie patiëntengroepen werden vergeleken: zij die eigen muziek mochten horen,
zij die ontspannende instrumentale muziek te horen kregen en zij die niet naar
muziek mochten luisteren.
Voor
en na de studie evalueerden de patiënten hun pijn, depressieve toestand,
handicap en zelfvertrouwen. Conclusie: ‘In beide muziekgroepen verbeterden de
scores na het experiment. Zo daalden de pijnscores met bijna 20 %, de
depressiescores met 25 %, de handicapscores met 18 %, terwijl de
"zelfvertrouwenscore" met 8 % steeg, ongeacht het beluisterde muziekgenre’.
‘De onderzoekers vermeldden er wel uitdrukkelijk bij dat muziek de pijn niet volledig kan
wegnemen en in geen geval de klassieke behandelingen van chronische pijn kan vervangen. Ze kan wél een perfect veilige aanvulling bieden op die
behandelingen. Muziek is immers
ongevaarlijk én goedkoop. Via welk mechanisme muziek precies verlichting biedt,
wisten de auteurs echter niet te ontrafelen’.
Intensief
luisteren naar en genieten van muziek laat je even de pijn vergeten. Zo ook het
zien van een ontroerende film, het spelen met je kleinkind, het fietsen in
prachtige natuur, geconcentreerd bezig zijn met een handwerkje, een gezellige
avond met vrienden doorbrengen. Je geest verzetten.
Mistige dag?
Het
is weer eens zo echte Nederlandse grijze, grauwe dag. Het is al moeilijk op
zo’n dag je ogen open te krijgen, laat staan enigszins op tijd je bed uit te
komen. Je stemming lijkt meteen voor de hele dag bepaald. Het wordt een ‘laat-me-alsjeblieft-met-rust-dag’. Uit bed stappend hoor ik
haar: ‘Ik blijf nog even liggen hoor, vannacht haast niet geslapen van de pijn,
ik ben er wel 8 keer uit geweest, ik wordt er bijna depressief van’. Als een
zielig vogeltje ligt ze opgerold in bed. Als ’t al iets was, zakt mijn humeur
nu – uit medeleven meegetrokken in haar onbehagen en onlustgevoelens – tot een
graad of 10 onder het vriespunt. Gelukkig zet deze treurnis zich niet
letterlijk om in vorst in de slaapkamer.
Neurobiologen ontdekten halverwege de
negentiger jaren van de vorige eeuw de z.g. ‘spiegelneuronen’. Door de stemming
van de ander wordt er bij jou een ‘knop’ aangezet die deze stemming
weerspiegelt. Als je ziet dat je partner somber is, wordt je zelf acuut door
somberheid overvallen. Dat heet met een mooie term ‘empathische
resonantie’. Het kan ook positief werken. Door lief en troostend voor je
treurende partner te zijn treedt bij haar of hem meteen een ‘troostsysteem’ in
werking. Ook dan gaat er een knop om.
Vanzelfsprekend
dacht ik hier niet meteen aan toen met grote tegenzin mijn bed uit kwam. Maar
na het gebruikelijke ritueel: gordijnen
in de woonkamer open doen, verwarming aan, water opzetten voor een pot thee,
enz. fleurde ik wat op. Zacht klassiek muziekje op de radio aan. Met het
toenemen van de temperatuur in huis verbetert mijn stemming. Omdat ik even op
weliswaar kleine afstand van haar ‘ellende’ ben, lijken de spiegelneuronen hun
werking verloren te hebben. Buiten trekt de mist op, er prikt zelf een
zonnestraaltje door de wolken. Mijn humeur gaat er op vooruit, de somberheid
van de ochtend is weggezakt. Ik maak een ontbijt voor haar en mezelf klaar.
Haal de krant uit de brievenbus. Met een dienblad waarop twee geurende kopjes
thee, een hartige boterham met kaas en tomaat en een jambeschuitje lagen, stap
ik opgewekt de slaapkamer binnen. ‘Goedemorgen lief, hier een heerlijk
ontbijtje om de dag te beginnen’. Dienblad op haar schoot, groot kussen in de
rug, ochtendkus, kleine schouder en nekmassage. Gordijnen open om de zon die
intussen helemaal te voorschijn gekomen is in de kamer binnen te laten. En ja
hoor, de spiegelneuronen doen hun werk. Haar slaperige, wat chagrijnige gezicht
klaart op, een blik van tevredenheid dwaalt over het ontbijt. Het ziet ernaar
uit dat de mistig begonnen dag in een zonnige veranderd is.
Dan
komt in me op: zouden spiegelneuronen voor de gek gehouden kunnen worden? Stel je
staat op met een chagrijnige kop, je loopt naar de spiegel en glimlacht
(weliswaar geforceerd, maar toch) een minuut lang naar jezelf. Leidt dat tot
een stemmingsverbetering? Of is de situatie die je creëert zo absurd dat je in
de lach schiet met hetzelfde effect, een beter humeur? Hoe dan ook maak vaker
positief gebruik van empathische resonantie!