|
Home
► E-Books ► PDF-versie
►
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Contact:
rhegie2@planet.nl |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Spi.na.zie
is net poep |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
Bladwijzers Hoofdstuk 1 ٭ Hoofdstuk 2 ٭ Hoofdstuk 3 ٭ Hoofdstuk 4 ٭ Hoofdstuk 5 ٭ Hoofdstuk 6 ٭ Hoofdstuk 7 ٭ Hoofdstuk 8 ٭ |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Ga je mee naar La.ri.lo? Deel 2 Door Ca.rin van A.ken en Piet Gie.len |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor achtergronden van de methode en kennismakingstestje zie
de website: www.rhegie.com Copyright tekst Carin van Aken en Piet Gielen Copyright opzet met reliëfwoorden Piet Gielen 2006
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 1 Spi.na.zie is net poep |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
" Wat een rot.dag " , zegt Pi.ka . " En van.a.vond e.ten we ook nog eens spi.na.zie. Spi.na.zie is net poep. Bah. " " Ik vind spi.na.zie lek.ker " , zegt Ka.pi. “Net groe.ne slag.room”. In.eens gaan hun wip.neu.zen de lucht in. Ze heb.ben dus een plan.ne.tje . Pi.ka is een meis.je. Ze
heeft blon.de krul.len en een wip.neus . Ze steekt die neus vaak de lucht in . Ka.pi
is een jon.ge.tje . Hij
heeft blon.de krul.len en een wip.neus
. Ook
hij steekt die neus wel eens de lucht in .
Een
twee.ling , zeg je? Nee hoor. Dat dacht je maar. Dat den.ken veel men.sen. Van.daag is dit wel han.dig. Dat merk je zo wel. Ka.pi en Pi.ka zijn nog nooit bij el.kaar thuis ge.weest. Ze zijn ook geen fa.mi.lie. Maar bui.ten zijn ze al.tijd sa.men. “We rui.len eerst on.ze broe.ken”, zegt Pi.ka . “Dan on.ze shirts, en dan ook nog on.ze
schoe.nen”. spreek uit sjurts Ze moe.ten erg la.chen. “Mijn schoe.nen zijn al.tijd dub.bel ge.strikt”, zegt Ka.pi. “Ik kan wel dub.bel strik.ken hoor”, zegt Pi.ka . “Wat een dom.me jon.gens.schoe.nen heb ik nu aan. Nu moet jij ook nog mijn haar.band om”. “Dat vind ik nou eens leuk”, lacht Ka.pi. Nu is Ka.pi Pi.ka . En Pi.ka is Ka.pi. En nu hoeft Pi.ka van.a.vond geen spi.na.zie te e.ten. Want ze gaan van.daag hun moe.ders en va.ders rui.len. Ze gaan voor een nacht in el.kaars huis wo.nen. Ze gaan eerst naar o.ma Knot, om te kij.ken of die iets in de ga.ten heeft. “Wil.len jul.lie een zacht koek.je of drie”, vraagt o.ma. “Wat ben je toch een knap meis.je met die haar.band om, Pi.ka ”. De ech.te Pi.ka moet zo hard la.chen, dat de tra.nen haar o.ver de wan.gen rol.len. “Je lacht die Pi.ka nu wel uit, Ka.pi. Maar je kunt be.ter je schoe.nen eens goed schoon ma.ken met al die lach.tra.nen.. Het zijn echt van die vui.le jon.gens.schoe.nen, Ka.pi”. Nu moet de ech.te Ka.pi kei.hard la.chen. O.ma is er in.ge.trapt. Of toch niet? “Er is iets “, zegt o.ma. “Hoe komt het ei.gen.lijk dat je na.gels zo schoon zijn, Pi.ka ?” O jee, dat zijn ze ver.ge.ten. De ech.te Pi.ka heeft al.tijd vie.ze na.gels. Ze ver.tel.len o.ma dan wat er aan de hand is. En o.ma helpt ze met de na.gels. De na.gels van de on.ech.te Pika moe.ten vuil wor.den. En die van de on.ech.te Ka.pi moe.ten schoon wor.den, en dat laat.ste is nog het mees.te werk. ”Toi toi kin.de.ren ”, zegt o.ma. En daar gaan ze. Ka.pi gaat nu naar het ge.le huis, waar Pika woont. “Dag Pika, zegt de moe.der te.gen Ka.pi. Hij vindt het in.eens een beet.je eng. Hij kijkt wat ban.gig naar de grond Heel zacht zegt hij: “Daaaag”. Dan hoort hij een zwa.re stem die roept: “Pika, schiet nou op. We zit.ten al aan ta.fel, en we wach.ten op jou.” Kapi loopt naar bin.nen . Hij ziet een vreem.de man aan ta.fel zit.ten. Dat is vast de va.der hier. Wat kijkt hij streng. Kapi durft bij.na niet te gaan zit.ten. “Toe ga ge.woon zit.ten en treu.zel niet zo. Ik weet wel dat je spi.na.zie niet zo lek.ker vindt. Maar dan hoef je nog niet zo te treu.ze.len.” “Ik zal jou een klein schep.je ge.ven”, zegt de moe.der. “Maar dan moet je dat wel he.le.maal op.e.ten.”” Hij gaat snel zit.ten, en heel snel eet hij zijn bord leeg. Kapi schrikt er zelf van. Hij durft niet meer naar de va.der en de moe.der te kij.ken. Hij kijkt voor.zich.tig naar de broek van Pika, die hij aan heeft. Daar heeft hij een klod.der spi.na.zie op ge.knoeid. Het was ook zo lek.ker. “Wie wil er nog een schep.je?” vraagt de moe.der. “Ik”, zegt Kapi. De va.der en de moe.der snap.pen er niks van. Al.le twee kij.ken ze Kapi aan. Kapi be.gint bij.na te hui.len. Je hóéft niet meer te e.ten”, zegt moe.der. ”Je bent zo stil, en nu eet je ook in.eens zo goed spi.na.zie. Wat is er aan de hand?” “Eh,…eh, ik weet het ook niet”, zegt Kapi. Na het e.ten wil hij weg. Kij.ken of hij weer kan rui.len met Pika. Maar daar komt niets van in. Hij moet de va.der hel.pen met af.was.sen. En dan moet hij som.men ma.ken op de com.pu.ter. Spreek uit kom.pjoe.ter Kon hij maar e.ven met Pika msn’ -en. Maar hij weet niet hoe dat hier gaat. En hij durft het ook niet te vra.gen. Een uur la.ter staat Kapi in de bad.ka.mer. De moe.der van Pika wil hem in bad doen. Zijn ge.zicht is vuur.rood van schrik. “Straks ziet ze dat ik geen meis.je ben”, denkt Kapi. “Ik kan wel al.leen in bad”, zegt Kapi. “Dat heb ik vaker ge.hoord, maar daar komt niks van in”, zegt de moe.der. “Zul.ke meis.jes als jij ver.ge.ten al.tijd hun o.ren te was.sen, en de sham.poo uit hun haar te spoe.len. spreek uit sjam.poo Daar gaan we”. Ze neemt Kapi bij de hand. Heel lang.zaam doet Kapi zijn kle.ren uit. Hij be.gint bij.na te hui.len. Als hij de kle.ren uit heeft, weet de moe.der niet hoe ze het heeft. “Maar je bent een jon.ge.tje. Je bént Pika niet. Wie ben jij? En waar is Pika?” “Pika is bij ons thuis. Wij e.ten geen spi.na.zie, en jul.lie wel. En ik vind spi.na.zie juist lek.ker, en Pika niet”, zegt hij zacht. De moe.der moet dan in.eens heel hard la.chen. De va.der komt naar bo.ven om te kij.ken, wat er al.le.maal zo leuk is. Als hij het ver.haal hoort, moet de va.der ook hard la.chen. . Kapi is nu he.le.maal op.ge.lucht, en be.gint te scha.te.ren. Be.ne.den gaat de bel. Hij hoort daar de stem van zijn va.der. De ech.te Pika is er ook bij, maar die heeft niet zo veel praat.jes, als an.ders. Haar ha.ren zijn nat. Ze is ook in bad ge.weest. En ze is toen ook be.trapt. Kapi’s ou.ders moes.ten ook erg la.chen. “Wat heb.ben we toch slim.me kin.de.ren”, zeg.gen ze te.gen de ou.ders van Pika. “Al.leen heb.ben ze bij hun plan.ne.tje niet aan het bad ge.dacht! Daar wa.ren wij ze te slim af.” |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
.
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art.
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 1 woordenlijst |
nieuwe woorden |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af.was.sen |
msn’
-en |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.le.maal |
o.ren |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ban.gig |
on.ech.te |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.gint |
on.ze |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.trapt |
op.e.ten |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.en |
op.ge.lucht |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
broe.ken |
ou.ders |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
com.pu.ter |
rol.len |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
den.ken |
rot.dag |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dom.me |
rui.len |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dub.bel |
scha.te.ren |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ga.ten |
schep.je |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.dacht |
sham.poo |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.knoeid |
slag.room
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.strikt |
slim.me |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.ven |
snap.pen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
groe.ne |
som.men |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
haar.band |
spoe.len |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
han.dig |
strik.ken |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk |
treu.ze.len |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.eens |
treu.zel |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.ge.trapt |
van.a.vond |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.sme.ren |
vie.ze |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
jon.gens.schoe.nen |
vra.gen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kei.hard |
vreem.de |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kle.ren |
vui.le |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klod.der |
vuur.rood |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klod.der.tje |
wach.ten |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koek.je |
wan.gen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
laat.ste |
was.sen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lach.tra.nen |
wo.nen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lang.zaam |
za.ten |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lek.ker |
zit.ten |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ma.ken |
zul.ke |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meis.je |
zwa.re |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 2 Ko.nink.lij.ke ho.ning |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In
de tuin van o.ma Knot staat een fleu.ri.ge ka.bou.ter. Hij
heeft gras.groe.ne slof.fen aan, een
rood t-shirt en een blau.we kuit.broek. spreek
uit tie-sjurt
Hij
heeft een ra.re muts op zijn hoofd, net
een bij.en.korf. De
muts is knal.geel, O.ma
heeft hem ge.breid. De
ka.bou.ter is er a.pe.trots op. Kapi
en Pika stap.pen de tuin in. De
ka.bou.ter neemt zijn hoed af als
een ech.te heer. Kapi
en Pika we.ten niet wat hen o.ver.komt “Wel.kom”,
zegt hij. “U
ook “,grin.nikt Kapi Kapi
en Pika bui.gen hun wip.neu.zen naar be.ne.den, want
de ka.bou.ter is erg klein. “Waar.om
heeft u niet ge.woon een punt.muts op?”, vraagt
Pika nieuws.gie.rig. “Tja
dat is een heel ver.haal”, zegt de ka.bou.ter. Hij
wrijft eens o.ver het blaad.je, dat
op zijn neus ge.plakt zit. “Heeft
dat blaad.je op uw neus soms
ook met het ver.haal te ma.ken?”, vraagt
Kapi. “Wel
ze.ker, ik zal het jul.lie al.le.maal ver.tel.len”, zegt
hij. “Ga
zit.ten, en plak ook eens een blaad.je van
die klei.ne struik op je neus”. Dat
doen ze maar al te graag. Met
een klod.der.tje spuug plak.ken
ze het blaad.je vast. En
de wip.neu.zen gaan met blaad.je en al om.hoog. De
ka.bou.ter be.gint te ver.tel.len. “Ach.ter
in de tuin van o.ma Knot staat een bij.en.korf. Ik
ben erg be.vriend met de bij.en. Dat
komt om.dat ik op een keer het
le.ven van de bij.en.ko.nin.gin heb ge.red”. De
ka.bou.ter steekt trots zijn punt.baard.je om.hoog. “Ik
heet trou.wens Kol.lor”, zegt
hij. “Aan.ge.naam.” “De
Ko.nin.gin was toen erg ziek. Ze
was zo plat als een eu.ro.cent. Ze
was on.der de neus van a.gent
Blom te.recht ge.ko.men. Jon.ge
a.gent Blom is na.me.lijk erg nieuws.gie.rig. Hij
is ook een ech.te suf.ferd, en
hij doet vaak dom.me din.gen. Hij
wil.de wel eens we.ten, hoe
zo’n bij.en.korf er van bin.nen uit
ziet. Daar.om
stak hij zijn neus er.in. Bo.ven.op
de Ko.nin.gin. De
bij.en schrok.ken er vre.se.lijk van. En.ke.len
sta.ken van schrik in Bloms neus. Blom
be.gon te krij.sen als een po.li.tie.si.re.ne. En
zijn o.gen draai.den als blau.we zwaai.lam.pen. Hij
ren.de hard weg. O.ma
Knot moest na.tuur.lijk weer te hulp schie.ten. En
de neus met een dik.ke klod.der zalf in.sme.ren. In.tus.sen
za.ten de bij.en met een plat.te Ko.nin.gin. Zoe.men
was er niet meer bij. Hun
vleu.gel.tjes hing.en be.droefd naar be.ne.den. Ze
wis.ten zich geen raad. Bij.en
kun.nen nu een.maal niet zon.der
een Ko.nin.gin le.ven. Wat
te doen? De
Ko.nin.gin moest gauw be.ter wor.den. Maar
hoe? Zelfs
de slim.ste bij.en wis.ten niet , hoe
ze de Ko.nin.gin moes.ten hel.pen. Op
een dag kreun.de zij: “Al.leen
ko.nink.lij.ke ho.ning kan mij hel.pen”. De
bij.en de.den hun ui.ter.ste best om de ko.nink.lij.ke ho.ning te vin.den. El.ke
dag trok.ken zij er.op uit maar
ze von.den geen drup.pel ko.nink.lij.ke ho.ning.” De
ka.bou.ter pau.zeer.de e.ven. “Op
een dag rust.te ik toe.val.lig uit bij de.ze boom. Ik
hoor.de een bij.tje zin.gen. “O,
ge.ne.zen.de ko.nink.lij.ke ho.ning. Wel.ke bloem is uw wo.ning? O gou.den nec.tar, u wordt ge.zocht door el.ke bij en el.ke dar.” Ik
vroeg: “Bij.tje, waar.om
zing je toch zo’n droe.vig zoem.lied?” Toen
hoor.de ik dus wat er aan de hand was. Ik
ver.tel.de hem van de nacht.geur. Dat
is de naam van een prach.ti.ge bloem. Je
ruikt die bloem al.leen ’s nachts. Hij geurt zo heer.lijk. als.of
er wel hon.derd re.gen.boog.jes door
je neus wan.de.len. En
die lek.ke.re geur komt van de …” “Ko.nink.lij.ke
ho.ning”, roe.pen Kapi en Pika te.ge.lijk. “Pre.cies”,
ant.woordt ka.bou.ter Kol.lor trots. “Ik
wees de bij aan, waar de nacht.geur stond. De
Ko.nin.gin was bin.nen en.ke.le da.gen weer de ou.de, dat snap je wel. Al
gauw zat ze weer lek.ker rond op
haar ko.nink.lij.ke …” “Kont”,
roe.pen Kapi en Pika te.ge.lijk. “Ik
be.doel.de, op haar gou.den ho.ning.raat.troon”. “Heb.ben de bij.en u nog be.dankt?” , vra.gen
Kapi en Pika. “Ja
ze.ker. Na een week mocht de
Ko.nin.gin van
de bij.en dok.ter weer naar bui.ten. Ze
kwam met al haar bij.en naar me toe. Ik
plak.te vlug een bloem.blaad.je op mijn neus. An.ders zou.den ze
schrik.ken van mijn neus, en me prik.ken. Net
als a.gent Blom. De
bij.en zon.gen spe.ci.aal voor mij het
ko.nink.lij.ke zoem.lied. Dat
wordt al.leen bij spe.ci.a.le ge.le.gen.he.den tot
klin.ken ge.bracht. En
ik kreeg een schil.fer.tje van
de ho.ning.raat.troon in een doos.je. O.ma Knot was erg trots op mij. Ze
brei.de spe.ci.aal voor mij de.ze muts, in
de vorm van een bij.en.korf. Ik
ben er heel blij mee. Ik
hou veel van kleur. Daar.om
heet ik ook Kol.lor. Die
naam ken.de mijn moe.der van een
was.poe.der. Sinds
de ge.beur.te.nis.sen hier, kom
ik vaak te.rug voor een praat.je. Met
de bij.en ,en met oma Knot. Kapi
en Pika vin.den het een mooi ver.haal. “Mis.schien
wil oma Knot voor ons ook
wel zo’n muts brei.en”, zeg.gen
ze te.gen el.kaar. “Dan
kun.nen wij ook eens een praat.je ma.ken met de bij.en .. Als
oma la.ter al.leen in de tuin is, geeft
ze ka.bou.ter Kol.lor een knip.oog.je. “Ik
brei voor hen ook een bij.en.korf.muts”, zegt ze. |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art.
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 2 |
woordenlijst |
nieuwe woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.pe.trots |
ge.le.gen.he.den |
prik.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.ge.naam |
ge.ne.zen.de |
punt.baard.je |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ach.ter |
ge.plakt |
punt.muts |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als.of |
ge.red |
re.gen.boog.jes |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.dankt |
ge.zocht |
ren.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.doel.de
|
gou.den |
rust.te |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.droefd |
gras.groe.ne |
schil.fer.tje |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.gon |
grin.nikt |
schrik.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.vriend
|
heer.lijk |
schrok.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.en.ko.nin.gin |
hing.en |
slim.ste |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.en.korf |
ho.ning |
slof.fen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.en.korf.muts |
ho.ning.raat.troon |
spe.ci.aal |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.en.korf.muts.en
|
hon.derd |
sta.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.tje |
hoor.de |
stap.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blaad.je |
ka.bou.ter |
suf.ferd |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blau.we |
ken.de |
toe.val.lig |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloem.blaad.je |
klin.ken |
trok.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bo.ven.op |
knal.geel |
trou.wens |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brei.de |
knip.oog.je |
t-shirt |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brei.en |
Ko.nin.gin |
ver.tel.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bui.gen |
ko.nink.lij.ke |
vleu.gel.tjes |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
da.gen |
Kol.lor |
von.den |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de.den |
kreun.de |
was.poe.der |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
din.gen |
krij.sen |
we.ten |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doos.je |
kuit.broek |
wel.kom |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
draai.den |
lek.ke.re |
wil.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
droe.vig |
mis.schien |
wis.ten |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drup.pel |
na.me.lijk |
wo.ning |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een.maal |
nacht.geur |
zeg.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
el.ke |
nec.tar |
zin.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en.ke.le |
nieuws.gie.rig |
zoe.men |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en.ke.len |
o.ver.komt |
zoem.lied |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eu.ro.cent |
pau.zeer.de |
zon.der |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fleu.ri.ge |
plak.te |
zon.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.beur.te.nis.sen |
plat.te |
zwaai.lam.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.breid |
po.li.tie.si.re.ne |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk
3 De oud.ste boom ziet het niet meer zit.ten |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken. |
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In
La.ri.lo, mid.den op het plein, staat
een stok.ou.de boom. Hij
zit nog vol met bla.de.ren. De.ze
boom is wel dui.zend jaar oud. Hij
is heel groot en dik. Je
kunt er wel met zijn tie.nen om.heen staan. Er
is iets bij.zon.ders met de.ze boom. Hij
geeft ie.der kind van La.ri.lo een leu.ke droom, ie.der.e
week. Zo
zijn de kin.de.ren van La.ri.lo al.tijd vro.lijk. De
ou.de boom is ook heel wijs. De
bur.ge.mees.ter komt hem soms om goe.de raad vra.gen. En
als de kin.de.ren te wild zijn in de klas, vra.gen
de le.ra.ren hem ad.vies. Daar.om
loopt al.les in La.ri.lo op rol.le.tjes. De
vo.gels heb.ben het ge.mak.ke.lijk. De
boom ver.telt ze pre.cies, wan.neer
ze ei.tjes moe.ten leg.gen. Hij
zit al.tijd vol met vo.gels. Nie.mand
van La.ri.lo kan hem mis.sen. Het
is eind no.vem.ber. De
eer.ste sneeuw ligt er al in La.ri.lo. Maar
er is iets geks met de ou.de boom. Hij
zit nog vol met bla.de.ren. Nor.maal
strooit hij die in de herfst ge.woon weg. Je
kunt dan in die ho.pen bla.de.ren leuk
ver.stop.per.tje spe.len. De
men.sen snap.pen er niets van. Er
ligt nog geen blaad.je op de grond. Ie.der.een
van La.ri.lo gaat el.ke dag e.ven
bij de boom kij.ken. Je
zou bij.na den.ken dat hij ziek is. Ook
dok.ter Prik.graag denkt dat. Daar
loopt hij al met zijn ste.thos.coop naar het plein. “Al.le.maal
stil we.zen, an.ders kan ik niks ho.ren”, zegt
hij. Hij
houdt de ste.thos.coop te.gen de dik.ke stam. “Er
zit.ten geen wa.ter.pok.ken of ma.ze.len op de bast. En ik hoor ook geen ge.ro.chel of zo. Een spui.tje helpt hier echt niet. Het zal wel met de boom.geest te ma.ken
heb.ben. Mis.schien is de boom moe en ver.drie.tig. In
ie.der geval is het een ern.stig pro.bleem. De
kin.de.ren heb.ben ook al twee we.ken geen
leu.ke droom meer ge.had.” “Ik
droom niet meer leuk”, zegt Kapi. “Ja,
al.leen maar a.ke.li.ge dro.men”, zegt Pika. “Ik
durf bij.na niet meer te gaan sla.pen.” Zo
is het nu met al.le kin.de.ren van La.ri.lo. De
va.ders en moe.ders wor.den er lang.za.mer.hand he.le.maal
krie.be.lig van. De
bur.ge.mees.ter kijkt be.zorgd. Hij
heeft stress. Wie
moet hij nu om raad vra.gen? Ie.der.een
in het ge.meen.te.huis heeft ru.zie. Dat
komt om.dat ze al.le.maal dood.op zijn van
de on.rus.ti.ge nach.ten van de kin.de.ren. De
ver.ga.de.rin.gen wor.den een puin.hoop. Ze
ver.ga.de.ren tot ‘s a.vonds laat. Maar
ze kun.nen het nooit eens wor.den. En
‘s mor.gens zijn ze niet goed wak.ker. De
vo.gels zijn ook erg in de war. Ze
vlie.gen met tak.jes in het rond. Ze
gaan een nest.je bou.wen. Ter.wijl
het al bij.na win.ter is. De
ou.de boom be.moeit zich er he.le.maal niet mee. Dat
zou hij an.ders wel doen. Hij
zou het ver.bie.den, als
de vo.gels dom.me din.gen doen. “Als
ze nou maar geen ei.tjes gaan leg.gen”, zegt
de ou.de a.gent Jo.per.mans be.zorgd. “Straks
wor.den de jon.ge vo.gel.tjes snip.ver.kou.den. Of
ze be.vrie.zen.” Ie.der.een
in La.ri.lo wordt steeds ze.nuw.ach.ti.ger. Al.les
staat op zijn kop. En
het gaat zo maar door. A.gent
Blom ver.geet de si.re.ne van de po.li.tie.wa.gen uit te zet.ten. Dat
geeft een ka.baal van je.wel.ste in La.ri.lo. De
bak.ker laat voort.du.rend brood aan.bran.den. De
brand.weer is al drie keer voor
niets uit.ge.rukt naar de bak.ke.rij. Op
school is het ook niet leuk meer. De
on.der.wij.zers zijn he.le.maal
tureluurs van
de druk.ke kin.de.ren. Al.les
is af.ge.schaft. Ook
de kring.ge.sprek.ken. De
kin.de.ren moe.ten de he.le dag de
ta.fel van drie op.zeg.gen. Ook
de hoog.ste klas. Bij
gym.nas.tiek mo.gen ze al.leen maar hup.pen. Nou
ja zeg. Het
is al.le.maal heel ver.ve.lend. Al.leen
in het huis.je van Oma Knot is al.les rus.tig. Want
oma is op va.kan.tie. Van.daag
komt ze trou.wens te.rug. Als
ze daar maar geen spijt van krijgt, want
ze weet nog van niets. Daar
komt de bus van drie uur. Hij
stopt bij het plein. Oma
stapt uit. Ze
ziet me.teen dat er iets niet klopt in La.ri.lo. Met
de kof.fers in de hand loopt ze naar de boom. Ze
wordt nog bij.na om.ver ge.re.den door
a.gent Blom. Die
kan nog net uit.wij.ken, en
knalt dan te.gen een lan.taarn.paal. “Het
komt al.le.maal door die stom.me boom”, mop.pert
hij. “Hij
heeft last van zijn boom.geest, en
daar.door staat heel La.ri.lo op
zijn kop.” “Wat
zijn jul.lie toch een stel.le.tje suk.kels”, zegt
Oma. “Die
boom heeft er de ba.len van. Dat
kun je zo wel zien. Als
je al dui.zend keer je blaad.jes hebt la.ten val.len, dan
wil je ook eens wat an.ders. Dat
snapt een kind. We
moe.ten hem ge.woon een hand.je hel.pen. Een
boom is ook maar een boom. Breng
jij mijn kof.fers maar naar huis, Blom. Dan zal ik dat wel eens gaan re.ge.len.” Oma
stapt op de school af. De
kin.de.ren kun je al van ver ho.ren. 1
x 3 = 3 2
x 3 = 6 3
x 3 = 9 Van.uit
de gym.zaal hoort ze: “ Hup hup hup “. “Zo
kin.der.beul”, zegt Oma. Dat
slaat op de le.raar, die
ze ste.vig aan zijn kraag trekt. “Kun.nen
jul.lie niet ver.der dan tot drie tel.len? Le.ver
mij eens zes maal der.tig kin.de.ren. En
zes maal drie lad.ders. En
dat in 2 maal drie tel.len.” Al.le
kin.de.ren stap.pen ver.vol.gens ach.ter oma aan. Op
naar het plein. “We
klim.men met de lad.ders in de boom. En
dan kie.te.len maar in
de ok.sels on.der de tak.ken. En
pluk rus.tig aan de bla.de.ren. Gooi
de bla.de.ren naar be.ne.den. Hup.sa.kee.” Kapi
en Pika klim.men me.teen de lad.der op. Oma
zit een tak ver.der.op. De
boom zit al gauw vol met
wel der.tig maal drie kin.de.ren. Dat
heeft hij nog nooit mee.ge.maakt. Het
is een ge.krie.bel van je.wel.ste. De
boom schiet los uit zijn kou.de som.ber.heid, en
be.gint te grin.ni.ken en te kraai.en van ple.zier. De
tak.ken zwie.pen heen en weer en
de kin.de.ren dei.nen vro.lijk mee. De
bla.de.ren vlie.gen in het rond. Het
he.le dorp is uit.ge.lo.pen. Het
duurt niet lang meer, voor de boom win.ter.kaal is. De kin.de.ren zin.gen winterliedjes. De
ou.de boom moet hui.len. Hij
ziet weer hoe fijn het ei.gen.lijk is op het plein. Hij
kan er weer dui.zend jaar te.gen. Van.nacht
zal hij de kinderen al.le.maal drie
leu.ke dro.men ge.ven. En
de va.ders en moeders, die
kun.nen weer eens diep en rus.tig sla.pen.
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art.
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 3
|
Woordenlijst |
nieuwe woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘s
a.vonds |
grin.ni.ken |
nor.maal |
van.uit |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘s
mor.gens |
gym.nas.tiek |
ok.sels |
ver.bie.den |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.ke.li.ge |
gym.zaal |
om.heen
|
ver.der.op |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.bran.den |
hand.je |
om.ver |
ver.drie.tig |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ad.vies |
ho.pen |
on.der.wij.zers |
ver.ga.de.ren |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
af.ge.schaft |
hoog.ste |
on.rus.ti.ge |
ver.ga.de.rin.gen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ba.len |
huis.je |
op.zeg.gen |
ver.geet |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bak.ke.rij |
hup.pen |
ple.zier |
ver.stop.per.tje |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bak.ker |
hup.sa.kee |
po.li.tie.wa.gen |
ver.ve.lend |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.moeit |
ie.der.een |
Prik.graag |
ver.vol.gens |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.vrie.zen |
ijs.stra.len |
pro.bleem |
vo.gel.tjes |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.vro.ren |
Jo.per.mans |
puin.hoop |
voort.du.rend |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.zorgd |
ka.baal |
re.ge.len |
wa.ter.pok.ken |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.zon.ders |
kie.te.len |
rol.le.tjes |
wak.ker |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bla.de.ren |
kin.der.beul |
ru.zie |
wan.neer |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boom.geest |
kof.fers |
si.re.ne |
we.ken |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brand.weer |
kou.de
|
snip.ver.kou.den |
we.zen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bur.ge.mees.ter |
kraai.en |
som.ber.heid |
win.ter |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar.door |
krie.be.lig |
spe.len |
win.ter.kaal |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dei.nen |
kring.ge.sprek.ken |
spui.tje |
ze.nuw.ach.ti.ger |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der.tig
|
lad.der |
ste.thos.coop |
zet.ten |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dok.ter |
lan.taarn.paal |
ste.vig |
zwie.pen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dood.op |
lang.za.mer.hand |
stel.le.tje |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dro.men |
le.ra.ren |
stok.ou.de |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk.ke |
le.raar |
stom.me |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dui.zend |
le.ver |
suk.kel |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eer.ste |
leg.gen |
tak.jes |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.tjes |
leu.ke |
tak.ken |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ern.stig |
ma.ze.len |
tel.len |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.had |
me.teen |
ter.wijl |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.krie.bel |
mee.ge.maakt |
tie.nen |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.mak.ke.lijk |
mis.sen |
uit.ge.lo.pen |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.meen.te.huis |
mo.gen |
uit.ge.rukt |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.re.den |
nach.ten |
uit.wij.ken |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.ro.chel |
nest.je |
va.kan.tie |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
goe.de |
no.vem.ber |
van.nacht |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk
4 Ro.de pie.ten |
|
Luisterversie Overzicht
► |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van.daag komt Sin.ter.klaas op de school van La.ri.lo. De
kinderen gaan ver.kleed naar school. Ie.der.een
komt als ‘lieg.beest ‘. En de kinderen gaan al.le.maal een
jok.ke.brok.ver.haal ver.tel.len aan de Sint. Op
de straat lo.pen twee kinderen. Hun
ro.de wip.neus.jes ste.ken in de lucht. Hun
ge.zich.ten zijn he.le.maal rood. Dat
is niet van de kou. Nee, ze zijn he.le.maal rood ge.schil.derd. Met
de lip.pen.stift van Oma Knot. Ze
heb.ben een pie.ten.pak aan. Daar
gaan ro.de Kapi en ro.de Pika. Twee
ro.de lieg.beest.pie.ten. Ze
heb.ben nu al lol. Ze
vin.den het ook een beet.je eng. Een
jok.ke.brok.ver.haal ver.tel.len aan Sin.ter.klaas. Pika
heeft een bos.je tul.pen in de hand. Die
zijn voor de Sint. Om
ne.gen uur zit de he.le gym.zaal vol met lieg.bees.ten. De
kinderen zin.gen uit vol.le borst sin.ter.klaas.lied.jes. Het
is wel een vro.lijk ge.zicht, al die ver.kle.de kinderen. Daar
wordt op de deur ge.bonkt. En
ja hoor, er ko.men wel tien pie.ten te.ge.lijk
de gym.zaal bin.nen . Al.le
kinderen be.gin.nen nu Turk.se lied.jes te
zin.gen. En.ke.le
kinderen dan.sen er.bij, en
zwaai.en met zak.doek.jes in de lucht. En
weet je wat? De
Sint danst met ze mee, en
hij zingt de lied.jes ook uit
vol.le borst mee. Er
ko.men een paar tra.nen in zijn o.gen. En
weet je hoe dat komt? De
Sint komt he.le.maal niet uit Span.je. Ie.der.een
die dat zegt, is
een lieg.beest. De
Sint komt uit Tur.kij.e. Uit
de ou.de stad My.ra, die
nu Dem.re heet. En
daar.om is de Sint blij en ont.roerd, nu
hij Turk.se lied.jes hoort. En
dan stap.pen ro.de Kapi en Pika naar vo.ren. Ze
gaan de tul.pen aan.bie.den. “Dit
zijn tul.band.bloe.men”, zegt Kapi. “Lieg.bees.ten”,
roept de klas. “Dat
zijn Hol.land.se tul.pen.” “Ik
ge.loof dat jul.lie zelf lieg.bees.ten zijn”, zegt
de Sint te.gen de klas. “Jul.lie
we.ten ze.ker niet dat tul.pen vroe.ger
uit Tur.kij.e kwa.men. Ik
ben er dan ook erg blij mee. Mijn
moeder vond ze ook heel mooi. Maar
ver.tel eens, hoe
ko.men jul.lie zo rood? Dit
is voor de eer.ste keer dat
ik ro.de pie.ten zie.” Nu
moe.ten zij hun jok.ke.brok.ver.haal ver.tel.len. “Nou”,
zegt Pika: “Wij
wil.den ons ver.kle.den als zwar.te.piet. Toen
was er een van uw pie.ten ja.loers, en
die deed ro.de verf in de wa.ter.lei.ding bij ons. Het
is die piet daar. Daar.om
zijn we nu knal.rood. Het
gaat er niet meer af.” “Dit
is zeer ern.stig”, zegt de Sint. “Die
piet moet in de zak. en
mag er voor.lo.pig niet uit”. De
ja.loer.se zwar.te.piet wordt
spier.wit van schrik. Dat
vindt hij niet leuk, want
hij wil geen wit mens zijn. Maar
de Sint zegt: “In
de zak jij. Kruip er maar zelf in”. Het
wordt muis.stil in de gym.zaal. Dit
was ook weer niet de be.doe.ling. Ze
wa.ren ver.ge.ten, dat de Sint al.tijd ge.looft wat een kind
zegt. Kapi
en Pika ge.ven de Sint een hand en
gaan te.rug naar hun plek.je. Ze
zijn er een beet.je be.duusd van. Dan
gaat Roe.bie naar vo.ren. “Waar.om
ben jij van.daag op mijn ver.jaar.dag als elf.je ver.kleed?”, vraagt de Sint. Roe.bie
ver.telt haar ver.haal: “Vo.rig jaar kreeg ik van die piet daar po.ë.zie.plaat.jes
van elf.jes in de schoen. Het
zijn ra.re plaat.jes. Als
je ze in de al.bum plakt, vlie.gen de elf.jes weg. Floeps! En
ik vind ze nooit te.rug. Ik
zoek dan o.ver.al.” “Die
piet moet ook in de zak”, zegt de Sint. E.ven
la.ter staat er weer een piet te
bib.be.ren in de zak. De
vol.gen.de jok.ke.brok is Mir.the. Ook
een meis.je. Ze
is ver.kleed als ko.nijn. “Vo.rig
jaar kreeg ik een ko.nijn van
die piet daar met dat groe.ne pet.je. Maar
het is een ko.nijn met de slap.pe lach. Ook
’s nachts. Wij
kun.nen er niet van sla.pen. Wij
heb.ben het he.le jaar geen oog dicht ge.daan. Mijn
o.gen prik.ken he.le.maal van de slaap.” Het
duurt niet lang, of
de piet met het groe.ne petje zit ook in de zak. Zo
gaat het maar ver.der, tot
er ne.gen pie.ten in de zak.ken zit.ten. Al.le.maal
op een rij. “Wat
gek”, zegt de Sint. “Ik
dacht dat ik met tien pie.ten hier was. Waar
is piet Kees ?” Al.le
kinderen zoe.ken nu naar piet Kees. Ze
kij.ken o.ver.al, maar
hij is niet te vin.den. “Als
we nu al.le.maal e.ven stil zijn”, zegt de Sint. “Dan
kun.nen we hem mis.schien ho.ren.” En
in.der.daad. In
de schoor.steen is een be.nauwd ge.luid te ho.ren. Daar
zit piet Kees dus. Hij
durft er niet uit. Hij
heeft schoor.steen.angst ge.kre.gen. En
dat voor een zwar.te.piet. “Wat
doe jij in de schoor.steen, piet Kees?”, vraagt
de Sint. “Ik,
ik, ik.ke … wilde niet in de zak. en
nu durf ik niet meer naar be.ne.den. “ Tja
daar zit die ar.me piet dan. “Dat
is me wat”, zegt de Sint. “Er
is nu geen en.ke.le piet meer vrij om
ca.deau.tjes uit te delen. spreek uit: ka.doo.tjes Dat
wor.den dit jaar geen ca.deau.tjes voor
de kinderen van Larilo.” Ie.der.een
schrikt zich suf. Daar
zit.ten de lieg.bees.ten van Larilo met
hun a.par.te pak.jes aan . Hun
mon.den han.gen o.pen. De
Sint moet vre.se.lijk la.chen. “Dit
was dan mijn jok.ke.brok.ver.haal, ha,
ha. “ Al.le
pie.ten uit de zak.ken. En
piet Kees ons to.neel.stuk.je is af. Ze
zijn hier wel wat ge.schrok.ken. Delen
jul.lie zo me.teen de ca.deau.tjes maar uit. “ Maar
eerst klim.men drie pie.ten in
de schoor.steen op el.kaars schou.der. En
ze ha.len piet Kees naar be.ne.den. Die
moet heel erg la.chen, als
hij weer in de gym.zaal is. “Het
was een mooi jok.ke.brok.ver.haal “ , zegt
hij. “Zwarte
pie.ten met schoor.steen.angst. Die
be.staan ge.woon niet.” En
wil je we.ten welk ca.deau.tje Kapi
en Pika krij.gen? Ze
krij.gen al.le.bei een bij.en.korf.muts. Met
een ge.dicht.je van ka.bou.ter Kol.lor er.bij. “Hoe
weet Sint nou wat mijn fan.ta.sie.ver.haal is?”, vraagt Kapi aan Pika. Zou
oma Knot iets ver.klapt heb.ben? |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art.
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 4 |
woordenlijst |
nieuwe
woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.par.te |
jok.ke.brok |
to.neel.stuk.je |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.bie.den
|
jok.ke.brok.ver.haal |
tul.band.bloe.men |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.bum |
knal.rood |
tul.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.le.bei |
ko.nijn |
Tur.kij.e |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ar.me |
lieg.bees.ten |
Turk.se |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.doe.ling |
lieg.beest |
ver.jaar.dag |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.duusd |
lieg.beest.pie.ten |
ver.klapt |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.gin.nen |
lip.pen.stift |
ver.kle.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.nauwd |
Mir.the |
ver.kleed |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.staan |
mon.den |
ver.tel
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bib.be.ren |
muis.stil |
vo.ren |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bos.je |
My.ra |
vo.rig
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ca.deau.tjes |
ne.gen |
vol.gen.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan.sen |
o.ver.al |
vol.le |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dem.re |
ont.roerd |
voor.lo.pig |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elf.je |
pet.je |
vroe.ger |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er.bij |
pie.ten |
wa.ter.lei.ding |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fan.ta.sie.ver.haal |
pie.ten.pak |
wil.den |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.bonkt |
plaat.je |
wip.neus.jes |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.dicht.je |
plek.je |
zak.doek.jes |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.kre.gen |
po.ë.zie.plaat.jes |
zak.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.luid |
Roe.bie |
zwaai.en |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.schil.derd |
schoor.steen |
zwar.te.piet |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.schrok.ken |
schoor.steen.angst |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.zich.ten |
schou.der |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
han.gen |
Sin.ter.klaas |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hol.land.se |
sin.ter.klaas.lied.je |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ik.ke |
slap.pe |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.der.daad |
Span.je |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ja.loer.se
|
spier.wit |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ja.loers |
ste.ken |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 5 Len.te.krie.bels |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit
hoofd.stuk is een soort sprook.je o.ver Kapi en Pika. Waar.schijn.lijk
ken je wel een sprook.je dat
een beet.je op het vol.gen.de ver.haal lijkt. Niets
be.weegt meer in Larilo. Het
lijkt wel, of
het he.le dorp in.eens in slaap ge.val.len is. Zelfs
de klok op het ge.meen.te.huis staat stil. De
men.sen zijn net pop.pen. Bak.ker
La.che.brood zit stok.stijf op de toon.bank. Met
voort.du.rend een vin.ger in zijn neus. Roer.loos
zit hij daar. A.gent
Blom staat al een he.le tijd met een be.keu.ring in zijn hand. Hij
is pre.cies een stand.beeld. De
bur.ge.mees.ter staat on.der de douche, douche= doesj ter.wijl
de wa.ter.stra.len maar niet door wil.len plen.zen. Het
wa.ter hangt ge.woon stil aan de dou.che.kop, zou
je kun.nen zeg.gen. De
bur.ge.mees.ter be.weegt zelf trou.wens ook niet. Hij
is net een be.vro.ren vis in ijs.stra.len. Hij
heeft zijn bur.ge.mees.ters.ket.ting om. Die
hangt los.jes op zijn blo.te borst. Al.leen
Kapi en Pika en oma Knot lo.pen nor.maal
door het stil.le dorp. Zij
zijn de e.ni.gen van heel Larilo, die
niet stil staan. Kapi
en Pika heb.ben hun bij.en.korf.muts.en op. “Wat
een maf ge.zicht hè, al die stok.stij.ve men.sen”, zegt Kapi. “We
kun.nen o.ver.al naar bin.nen , en
de men.sen mer.ken er niets van”, zegt Pika. “Weet
je wat, we gaan lek.ker slag.room e.ten bij
bak.ker La.che.brood. Dan
zal hij raar la.chen als hij wak.ker wordt. Want
hij ziet na.tuur.lijk me.teen, dat
de slag.room weg is. En
dan vraagt hij zich af, wie
dat al.le.maal ge.daan heeft. En
hoe hij al die le.ge taar.ten moet
ver.ko.pen?” Zo
ge.zegd, zo ge.daan. Als
ze weer uit de bak.ke.rij ko.men, zit.ten
hun ge.zich.ten on.der de slag.room. En
de bak.ker heeft nu ook een mop slag.room op zijn neus. “Weet
je wat”, zegt oma. “We
schrij.ven wat op die be.keu.ring van a.gent Blom. Kun
je la.chen als
dat stand.beeld weer le.vend wordt. Ik
weet al wat.” Met
mooi.e, sier.lij.ke let.ters schrijft ze in
het boek.je van Blom: BIJ
IN.LE.VE.RING VAN EEN KUS.JE OP MIJN WANG ZIJN
DE BE.KEU.RIN.GEN VAN.DAAG GRA.TIS. Ze
stopt de pen weer tus.sen zijn vin.gers. Bij
dok.ter Prik.graag ver.stop.pen ze al.le spui.tjes die
niet di.rect no.dig zijn.. “Dan
heb.ben de kinderen van Larilo e.ven rust, want
die man geeft zo graag spui.tjes. Die
geeft al een spui.tje bij een klei.ne bloed.neus”, zegt
Kapi. Dat
laat.ste heeft hij zijn va.der on.langs ho.ren zeg.gen. De
bur.ge.mees.ter die nog steeds in zijn nik.sie on.der
de douche staat,
douche= doesj spui.ten ze vol met dou.che.schuim. “Die
moet straks lang naar zijn ket.ting zoe.ken”, zegt
Pika. “Dat
zal me een hoop schuim ge.ven, als het wa.ter weer gaat door.plen.zen. Het
he.le stel staat nu in de tuin bij oma Knot. “Ik
denk, dat ze nu wel gauw hier zijn”, laat
oma dan we.ten. Ze
wijst naar de lucht. En
ja, daar is iets te zien, wat
op een re.gen.boog lijkt. Het
is geen re.gen.boog maar een zwerm len.te.man.ne.tjes. Die
vlie.gen met hun prach.tig ge.kleur.de
vleu.gels naar
de tuin van oma Knot. Je
kunt hun pret.oog.jes al bij.na zien. In
hun wit.te hand.jes hou.den zij
gou.den zak.jes. Daar
zit.ten de len.te.krie.bels in. Dit
zijn de len.te.krie.bels voor de men.sen van Larilo. Elk
jaar in maart ko.men de len.te.man.ne.tjes om
de krie.bels o.ver de men.sen uit te strooi.en. Daar.door
voe.len de men.sen dat het len.te is. Ze
wor.den er vro.lijk van. En
de win.ter.moe.heid is dan me.teen weg. Al.leen
oma, en Kapi en Pika ken.nen de len.te.man.ne.tjes. Dat
is hun ge.heim. De
man.ne.tjes kun.nen de krie.bels al.leen uit.strooi.en, als
al.les stil.staat. Oma Knot, Kapi en Pika heb.ben geen len.te.krie.bels no.dig. Zij
hebben al.tijd al ge.noeg krie.bels. Daar.om
mo.gen zij ge.woon be.we.gen als
de man.ne.tjes er zijn. Zo
lang ze maar niet in de weg lo.pen. “Willen
jul.lie eerst een co.laa.tje, voor
jul.lie gaan strooi.en?”, vraagt oma. Oma
heeft wel drie krat.ten met fles.sen co.la staan. Die
voor.raad is gauw op. Want
waar de len.te.man.ne.tjes van.daan ko.men, daar
heb je geen co.la. De
len.te.man.ne.tjes kun.nen er ook niet goed te.gen. Ze wor.den er een beet.je dron.ken van. Zwie.be.rend vlie.gen ze e.ven
la.ter o.ver het dorp. Som.mi.ge
men.sen krij.gen nu wel erg veel len.te.krie.bels. De
man.ne.tjes zien al.les een beet.je wa.zig door
de co.la. Zo
gooi.en ze ook krie.bels op lan.taarn.pa.len te.le.foon.cel.len
en brie.ven.bus.sen. Dat
zal me straks wat ge.ven als
al.les weer gaat be.we.gen …. Nu
zijn de gou.den zak.jes leeg. Hoog
in de lucht is nog een tril.lend re.gen.boog .je te zien. Dat
zijn de len.te.man.ne.tjes. Ze
gaan weer ver.se len.te.krie.bels ha.len voor het vol.gend dorp. En
Larilo wordt weer wak.ker. La.che.brood
peu.tert ver.der in zijn neus. “Dat
smaakt dit keer naar slag.room”, denkt
hij. In.eens
ziet hij be.teu.terd zijn ka.le taar.ten. “Nou
ja , het is len.te”, mom.pelt hij. En flui.tend klopt hij nieu.we slag.room”. “Hier
is uw be.keu.ring”, zegt a.gent Blom te.gen
de ou.de da.me die
geen bel heeft op haar fiets. Het
ou.de da.me.tje kijkt op de be.keu.ring, wat
het gaat kos.ten. Ze
kleurt als ze het leest, en
zegt: “Dat is mooi goed.koop. Hier
heeft u uw len.te.kus.je a.gent Blom”. Ze
moet er hard om la.chen. “Schrijft
u nu maar op de be.keu.ring, dat
die vol.daan is.” A.gent Blom kijkt naar de bon en krijgt een ro.de kleur. “Nou
ja het is len.te” , denkt hij. Bij
het huis van de bur.ge.mees.ter staan een he.le.boel men.sen. Ze
kij.ken hun o.gen uit, want
uit al.le ra.men en deu.ren komt sop. Het
dou.che.schuim is lek.ker gaan brui.sen, toen
het wa.ter weer stroom.de. In
een wip was het he.le huis vol met sop. De
bur.ge.mees.ter kan de weg naar bui.ten moei.lijk
vin.den. Ein.de.lijk
staat hij in zijn tuin. Met
alleen zijn ket.ting om. Hij
kan niets zien door het schuim in zijn o.gen. Zijn
o.gen prik.ken, en hij mop.pert er.op los. Hij
wrijft zijn o.gen schoon. En
nu ziet hij dat de men.sen van Larilo rond.om
zijn huis staan. Ze
gie.ren al.le.maal van het la.chen Pika
en Kapi staan er ook. Ze
ge.ven el.kaar een knip.oog.je. De
vol.gen.de dag staat er een be.richt in de krant van Larilo: BUR.GE.MEES.TER
GEEFT START.SCHOT VOOR GRO.TE LEN.TE.SCHOON.MAAK Er
staat ook in de krant dat
er vreem.de din.gen zijn ge.beurd in Larilo. Lan.taarn.pa.len
wa.ren ver.liefd op el.kaar ge.wor.den. Ze
zwiep.ten heen en weer om el.kaar kus.jes te ge.ven. De
te.le.foons in de cel.len gin.gen el.kaar op.bel.len. Het
was een ge.rin.kel van je.wel.ste in het dorp. En
de brie.ven.bus.sen rie.pen steeds: “Pa.pier
hier. Pa.pier hier” En
als ie.mand post in de bus deed, zei.den
ze: “Dank je wel”. En
dan moes.ten al.le brie.ven.bus.sen heel hard la.chen. “Zo’n
leuk be.gin van de len.te hebben we nog nooit ge.had “, zegt
Pika te.gen Kapi. De
e.ni.ge die geen goed hu.meur heeft, is
dok.ter Prik.graag . Hij
heeft gis.te.ren geen en.kel kind een
spui.tje kun.nen ge.ven. Er
was am.per nog een spui.tje te vin.den. Ge.luk.kig
was geen en.kel kind ziek. Len.te.krie.bels
zijn im.mers erg ge.zond. En
dan moet de kip.pen.dag nog ko.men. Maar
daar weet Pika nog niets van …. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 5 |
Woordenlijst |
nieuwe
woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
am.per |
ge.val.len |
nik.sie |
van.daan |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.gin |
ge.zond |
on.langs |
ver.liefd
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.keu.rin.gen
|
gie.ren
|
op.bel.len |
ver.se |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.keu.ring |
gin.gen |
peu.tert |
ver.stop.pen |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.richt |
goed.koop
|
plen.zen |
vin.ger
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.teu.terd |
gra.tis |
pop.pen |
vleu.gels |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blo.te |
ha.len |
prach.tig |
voe.len |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloed.neus |
he.le.boel |
pret.oog.jes |
vol.daan
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brie.ven.bus.sen |
hu.meur |
ra.men |
voor.raad |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
brui.sen
|
im.mers |
re.gen.boog
|
wa.ter.stra.len |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bur.ge.mees.ters.ket.ting
|
in.le.ve.ring |
re.gen.boog
.je |
wa.zig |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
cel.len |
ka.le |
rond.om
|
waar.schijn.lijk |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
co.la |
ken.nen |
schrij.ven |
win.ter.moe.heid |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
co.laa.tje |
ket.ting |
sier.lij.ke |
wit.te |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
da.me |
kip.pen.dag |
som.mi.ge |
zak.jes |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
da.me.tje |
kos.ten
|
sprook.je |
zei.den |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deu.ren
|
krat.ten |
spui.ten |
zwie.be.rend |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
di.rect |
krie.bels |
stand.beeld |
zwiep.ten |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door.plen.zen |
kus.je |
start.schot
|
zwiep.ten |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dou.che.kop |
La.che.brood |
stil.le |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dou.che.schuim |
lan.taarn.pa.len |
stil.staat |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dron.ken |
le.ge |
stok.stij.ve |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e.ni.gen |
len.te |
stok.stijf |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ein.de.lijk |
len.te.krie.bels |
strooi.en |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en.kel |
len.te.kus.je |
stroom.de
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fles.sen |
len.te.man.ne.tjes |
taar.ten |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flui.tend |
len.te.schoon.maak |
te.le.foon |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.beurd |
los.jes |
te.le.foon.cel.len |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.heim |
man.ne.tjes |
toon.bank |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.kleur.de |
mom.pelt |
tril.lend |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.rin.kel |
nieu.we |
uit.strooi.en |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 6 Kip.pen.dag |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit
de boer.de.rij van boer en boe.rin Ku.kel ko.men
twee kinderen. In
hun han.den hou.den zij een em.mer. Hun
wip.neu.zen wij.zen rich.ting kip.pen.hok. Het
zijn Kapi en Pika. Ze
lo.ge.ren op de boer.de.rij, en
ze gaan nu ver.se ei.e.ren ra.pen. De
kip.pen gaan al.tijd naar de leg.bak, als
ze voe.len dat er een ei komt. Het
is daar een druk.te van be.lang. “Tok,
Tok,of is het meer Tuk , Tuk, wat
die kip.pen zeg.gen?”, vraagt
Kapi aan Pika. “Iets
er tus.sen in, denk ik”, zegt Pika “Als
ze zo flink ge.luid ma.ken, dan
komt er mees.tal een ei aan. Het
geeft wel veel ka.baal vind ik”. Het
eer.ste ei dat Kapi raapt, is
nog warm. Die
ei.e.ren moe.ten voor.zich.tig op.ge.pakt wor.den. An.ders
bre.ken ze. Ze
zijn voor de klan.ten. Aan
som.mi.ge ei.e.ren zit kip.pen.poep. Er
zit een stel ei.gen.wij.ze kip.pen in de leg.bak. “Zou.den
jul.lie er.gens an.ders wil.len gaan leg.gen, zo
kun.nen we niet ra.pen”, zegt Pika. De
kip.pen kij.ken haar nij.dig aan. Wie
is hier ei.gen.lijk de baas? Ze
blij.ven ge.woon zit.ten. “Durf
jij ze met de han.den weg te du.wen ?”, vraagt
Kapi. Dat
lijkt Pika grie.ze.lig. Ze
heeft nog nooit een kip vast.ge.pakt. “Weet
je wat, we pak.ken een stok.je, en
dan du.wen we ze voor.zich.tig weg”. Daar
staan ze dan met een stok.je te.gen
de kip.pen aan te prik.ken. Je hoort van al.le kan.ten hard ge.tok. De
kip.pen flad.de.ren op en
gaan boos er.gens an.ders zitten. Kapi
en Pika ra.pen gauw de laat.ste ei.e.ren op. Ze
gaan met hun ei.e.ren naar boe.rin Ku.kel. Sa.men
ma.ken ze dan de ei.e.ren schoon, voor
de bi.o.lo.gi.sche klan.ten. “Wist
je dat boer Ku.kel al.tijd met de kip.pen praat?”, zegt
de boe.rin. “Ze
ver.tel.len el.kaar he.le verhalen”. Dat
wil.len Kapi en Pika ook wel eens mee.ma.ken. Na
het schoon.ma.ken van de ei.e.ren lo.pen
ze me.teen naar het kip.pen.hok. Ze
gaan ge.zel.lig in de leg.bak zitten. “Zo,
gaan jul.lie ook een ei leg.gen?”, vraagt
een dik.ke kip. “Dat
doen men.sen niet”, zegt Kapi. “Woont
u hier graag me.vrouw?” “Dat
ze.ker. We hebben fa.mi.lie in een leg.bat.te.rij. Dat
is niks. Zo stads. Die
kip.pen hebben nog nooit ge.vlo.gen. Als
ze oud zijn, wor.den ze een kip.pen.bout.je in
de su.per.markt. Wie
lust nou een kip, die
nooit ge.vlo.gen heeft?” “Wat
zie.lig voor die kip.pen”, zegt Pika. Ze krijgt een traan.tje in haar o.gen. “Sla.pen
jul.lie ook op een stok ?”, vraagt
de kip ver.der. “Men.sen
kun.nen niet op een stok sla.pen”, zegt Kapi. “Dat
is toch raar”, vindt de kip. “Hoe
sla.pen jul.lie dan?”. “Wij
gaan lig.gen bij het sla.pen”. Kapi
en Pika doen het voor. Ze
gaan lang.uit in de leg.bak lig.gen. “Heer.lijk
op het stro”, vindt Kapi. Het
is er zo lek.ker warm, dat
ze ge.woon in.dom.me.len in de leg.bak. De
dik.ke kip vindt er niets meer aan. Ze
trip.pelt maar naar bui.ten, en
kijkt niet naar Kapi en Pika meer om. Pika
droomt al van een bij.zon.de.re kip.pe.ge.beur.te.nis. De
boer en boe.rin vie.ren een spe.ci.a.le
kip.pen.dag. De leg.bak.ken wor.den ver.sierd. De
kip.pen krij.gen graan.taart, en
drin.ken wa.ter met een rietje. Ook de Ko.nin.gin komt op be.zoek. Ze
stapt uit een def.ti.ge au.to, en
loopt o.ver de ro.de loper naar
het kip.pen.hok. Ze
zwaait naar de kip.pen, die
haar luid toe.tok.ken. Som.mi.ge
kip.pen zijn on.ge.dul.dig ge.wor.den van
het lan.ge wach.ten. Er
zijn een paar kip.pen, die
op de schou.ders en de hoed van
de Ko.nin.gin gaan zitten. Zo
kun.nen ze dich.ter bij de taart van de Ko.nin.gin ko.men. En
bij de ker.sen op de ko.nink.lij.ke hoed. Ze
poe.pen on.der.tus.sen ge.woon op haar hoed En
ook op haar mooi.e jasje. De koningin moet er erg om la.chen. “Wij
hebben veel re.ser.ve.hoe.den en re.ser.ve.jas.sen in de volg.au.to’s”, zegt ze. “Maakt
u zich geen zor.gen. Ho.pe.lijk
staat het goed op de film. Dit
vin.den E.loe.wie.ze en A.ma.li.a vast
heel erg leuk. Hoe
is het trou.wens met oma Knot, kinderen?” “Grap.pig,
dat ze oma Knot kent”, droomt
Pika ver.der. De
kippen drom.men bij el.kaar voor
het feest.lied. “Dat
hebben wij ge.oe.fend, me.vrouw
de koningin”, zegt Kapi. “Het
is spe.ci.aal voor u ge.maakt”. Het
gaat zo: “De
sna.vels klin.ken wijd en zijd voor u.we ma.jes.teit. Tuk, tuk, tok, tok. Wij kippen sla.pen op een stok. Ei, ei, ei, leg.gen hoort er.bij. Ku.ke.le.ku, ku.ke.le.ku, fees.ten doen we nu. De sna.vels klin.ken wijd en zijd voor u.we ma.jes.teit.” Alle kippen zin.gen mee. En boer en boe.rin Ku.kel doen te.ge.lijk een kip.pen.klom.pen.dans ”. “Het
lijkt van.daag wel Koninginnedag”, zegt
de la.kei. “Hier ma.jes.teit, is dit een goe.de re.ser.ve.hoed? Hij is ge.maakt van
prach.ti.ge kip.pen.ve.ren. En wat vindt u van dit re.ser.ve.jas.je? Of wil ma.jes.teit nog eerst in de bad.kuip van de gast.heer en gast.me.vrouw Ku.kel? “ Zo
gaat de droom van Pika steeds ver.der. In
de leg.bak is er nu geen plaats meer voor
de kippen om ei.e.ren te leg.gen. Kapi
en Pika lig.gen daar lang.uit te sla.pen. Daar.om
gaan de kippen maar bo.ven.op hen zitten. Want
het is weer tijd om ei.e.ren te leg.gen. Kapi
en Pika zitten al gauw he.le.maal on.der de kippen. Je
ziet ze bij.na niet meer. Het is een ge.krie.bel van je.wel.ste. En
dan worden ze wak.ker. De kippen zijn niet allemaal klaar met leg.gen. Op
Kapi en Pika lig.gen een he.le.boel
ei.e.ren Op
de buik van Kapi zit een kip te ka.ke.len. “Mag
ik u e.ven op.zij zet.ten, me.vrouw kip ?”, zegt
Kapi be.leefd. En
ja hoor hij pakt de kip beet, en
zet die naast de bak. “Mooi
dat ik dat durf”, zegt Kapi. “Zag
je dat Pika?”. Pika
pakt nu ook een kip beet , die
par.man.tig op haar been zit. “Daar
gaat u, me.vrouw, een
bi.o.lo.gi.sche kip mag vlie.gen”. En
Pika gooit haar in de lucht. Flad.de.rend
landt de kip ver.der.op
in het kip.pen.hok. Krak,
Krak, doen de ei.e.ren. De
an.de.re kippen in de leg.bak vlie.gen op. De
ei.e.ren rol.len alle kan.ten uit. Kapi
en Pika zitten he.le.maal on.der de ei.er.kled.der. De
ha.ren, het ge.zicht, en de kle.ren. Nu
schrik.ken ze toch wel. Wat
zal boe.rin Ku.kel wel niet zeg.gen. Nou,
die kan er ge.luk.kig om lachen. “Jul.lie zien er heel bi.o.lo.gisch uit”, zegt ze. “Ik
maak eerst een fo.to, en dan gaan jullie in de bad.kuip.” Klik
zegt de ca.me.ra. “Jullie
staan er nu gekleurd op”, lacht de boe.rin. De
vol.gen.de dag staan Kapi en Pika op
een gro.te fo.to in de krant. He.le.maal
on.der de ei.er.struif, en
met een vlag.ge.tje in de hand. Ook
de la.chen.de koningin staat op de
fo.to. “Het
was toch een droom “, denkt Pika. “Nou”, zegt boer Ku.kel. ”Ik
heb de fo.to wat bij.ge.werkt op de com.pu.ter, en
toen naar de krant ge.stuurd. Moet je eens kij.ken wat voor be.richt ze er.on.der zet.ten.” KAPI
EN PIKA ZIJN DE HEL.DEN VAN
DE KIP.PEN.DAG ZE
BE.VRIJ.DEN DE KONINGIN VAN
OP.DRIN.GE.RI.GE KIPPEN. “
’s Mid.dags ko.men er allemaal men.sen bij de boer.de.rij om
Kapi en Pika te fe.li.ci.te.ren. “Nou”, zegt boer Ku.kel, “Dat mag u wel doen, maar heeft u niet in de ga.ten dat het 1 a.pril is?” |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 6
|
Woordenlijst
|
nieuwe woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A.ma.li.a |
ge.stuurd |
pak.ken |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.pril |
ge.tok |
par.man.tig |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
au.to |
ge.vlo.gen |
poe.pen |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bad.kuip |
ge.zel.lig |
ra.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.lang |
graan.taart |
re.ser.ve.hoe.den |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.leefd |
hel.den |
re.ser.ve.hoed |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.vrij.den |
ho.pe.lijk |
re.ser.ve.jas.je |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.zoek |
in.dom.me.len |
re.ser.ve.jas.sen |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bi.o.lo.gi.sche |
ka.ke.len |
rich.ting |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bi.o.lo.gisch |
ker.sen |
schoon.ma.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.ge.werkt |
kip.pe.ge.beur.te.nis |
schou.ders
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.zon.de.re |
kip.pen |
stok.je |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boe.rin |
kip.pen.bout.je
|
toe.tok.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boer.de.rij |
kip.pen.hok |
traan.tje |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bre.ken |
kip.pen.klom.pen.dans |
trip.pelt |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ca.me.ra |
kip.pen.poep |
u.we |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
def.ti.ge |
kip.pen.ve.ren |
vast.ge.pakt |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dich.ter |
klan.ten |
ver.sierd |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drin.ken |
ku.ke.le.ku |
vie.ren |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
drom.men |
Ku.kel |
vlag.ge.tje |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
du.wen |
la.chen.de |
volg.au.to’s
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
E.loe.wie.ze |
la.kei |
zie.lig |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.e.ren |
lang.uit |
zor.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.er.kled.der |
leg.bak |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.er.struif |
leg.bak.ken |
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.gen.wij.ze |
leg.bat.te.rij |
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
em.mer |
lig.gen |
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er.gens |
lo.ge.ren |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er.on.der |
ma.jes.teit
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fe.li.ci.te.ren |
mee.ma.ken |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fees.ten |
nij.dig |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flad.de.ren |
on.der.tus.sen |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gast.heer |
on.ge.dul.dig |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gast.me.vrouw |
op.drin.ge.ri.ge |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.oe.fend |
op.ge.pakt |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 7 Zin.gen.de
bloe.men |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bloe.men
zijn ei.gen.lijk nooit boos. Ze
zijn er ge.woon. Ze
ge.ven de we.reld kleur en geur. En
ze vra.gen er nooit iets voor te.rug. Men.sen den.ken vaak: “Voor
wat hoort wat.” Ze
kun.nen nog veel van de bloe.men le.ren. Toch
zijn de bloe.men van Larilo van.daag boos. Heel
boos. Het
is nog wel 1 ju.ni. Dat
is ei.gen.lijk een dag, dat
bloe.men heel mooi ho.ren te zijn in Larilo. Ze
zijn voor.al kwaad op de bur.ge.mees.ter. De
bloe.men in de tuin van de bur.ge.mees.ter schel.den
dat het een lie.ve lust is. Om
hen heen hangt ge.woon een
boze, on.aan.ge.na.me stank, in
plaats van een zach.te zo.mer.geur. Het
stuif.meel schiet alle kan.ten op. Het
lijkt wel of er een stuif.meel.mist hangt in de tuin. Je
kunt het gras.veld niet eens meer zien. De
vlin.ders zijn ge.vlucht naar het vol.gen.de dorp. Ze
hebben echt geen zin in die op.ge.fok.te bloe.men. Die
zijn trou.wens ook niet meer goed te vin.den door
die de.ken van die stuif.meel.mist. Bo.ven
in de slaap.ka.mer ligt de bur.ge.mees.ter te
hoes.ten en te proes.ten. Zijn
bur.ge.mees.ters.ket.ting schiet heen en weer. Hij
is ziek van al dat stuif.meel. Hij
is be.nauwd en heeft ho.ge koorts. Dok.ter
Prik.graag staat naast zijn bed. “U
heeft een ern.sti.ge vorm van
stuif.koorts. En dat gaat voor.lo.pig niet o.ver. Dat is zo ze.ker als een bloem.blaad.je. Daar helpt zelfs een spuit met een dik.ke
naald niet te.gen.” Naast
het bed van de burgemeester staat
de ro.de te.le.foon. Dat
is een te.le.foon voor ram.pen. De
burgemeester vindt dat
er nu toch echt spra.ke is van een ramp. Nu
hij zo ziek is, kan
hij Larilo niet fat.soen.lijk be.stu.ren. En
wat ge.beurt er dan wel niet met
Larilo, nu
hij uit.ge.scha.keld is? De
burgemeester vindt dat nie.mand zo goed Larilo
kan be.stu.ren, als hij.zelf. “Ik
ben de bes.te burgemeester voor Larilo”. Dat
zegt hij ten.min.ste al.tijd in zich.zelf. Proes.tend
belt hij de se.cre.ta.ris van
het ge.meen.te.huis. “Uch,
uch, kuch, start het ram.pen.plan. Zet
in de krant en op te.le.tekst dat
ik ern.stig ziek ben. Ie.der.een
moet bin.nen blij.ven tot
ik be.ter ben. Uch,
uch, kuch ,kuch. Dat
ik ziek ben, is
de schuld van die rot.bloe.men. Uch,
uch, kuch nog aan toe. Bo.ven.dien
hebben die kren.gen stuif.meel, hatsjie, daar kan ik niet te.gen. De
bes.te bloe.men zijn ge.woon plas.tic bloe.men.” spreek
uit: ples.tik Nu
wil je na.tuur.lijk we.ten waar.om
die bloe.men boos zijn. Dat
is e.ven een ver.haal. Nor.maal
vie.ren ze in Larilo feest op
1 ju.ni. Het
zo.mer.bloe.men.feest. Het
feest van de zin.gen.de bloe.men. Want
wie goed stil kan luis.te.ren, weet
dat bloe.men kunnen zin.gen en
ook mu.ziek ma.ken. Dat
kun je soms aan hun na.men zien. Vi.ool.tjes,
flui.ten.kruid, trom.pet.nar.cis, gras.klok.je. En
in Larilo kunnen ze goed stil luis.te.ren. En
de bloe.men vin.den het fijn om
een keer per jaar sa.men
met de mensen van Larilo te zin.gen op
het zo.mer.bloe.men.feest. Ie.der.een
zingt en danst dan in krin.gen rond de ou.de boom. De
kinderen met bloe.men.kran.sen in hun haar. Bak.ker
La.che.brood spuit bloe.men van slag.room op zijn taar.ten. Dit
jaar is er geen feest. Het geld van de ge.meen.te is bij.na op. De
burgemeester wil er geen stui.ver voor uit.ge.ven. En
bo.ven.dien houdt hij niet van bloemen. Hij
kan dan ook niet stil luis.te.ren. Hij
luis.tert mees.tal alleen maar naar zich.zelf. De
bloemen heeft hij dus nog nooit ho.ren zin.gen. Alleen
soms luis.tert hij naar de raad van de
ou.de boom. Wan.neer
een be.stuurs.zaak zelfs
voor de.ze burgemeester te moei.lijk is. Maar
dit jaar heeft hij dat ver.ge.ten. De
burgemeester heeft dus het feest af.ge.schaft. Oma
Knot heeft ook nog ge.de.mon.streerd. Ze
zat met een span.doek in het ge.meen.te.huis. Het
heeft niets ge.hol.pen. De
burgemeester was zo ei.gen.wijs, dat
hij het niet no.dig vond naar
oma te luis.te.ren. Toen
de bloemen er de vie.ze lucht van kre.gen, wer.den
ze woest. Kapi
en Pika moe.ten op last van de burgemeester ook
bin.nen blij.ven. Maar
hun ou.ders vin.den dat on.zin. “Aan
die mal.le frat.sen van on.ze burgemeester hoef
je niet te ge.hoor.za.men”, zeg.gen ze. “Een
mens moet zijn ei.gen ver.stand ook ge.brui.ken”. Nie.mand
in Larilo blijft trou.wens bin.nen Kapi
en Pika zitten nu ge.zel.lig bij oma Knot met
een zacht koek.je in de hand. Op
de ta.fel van oma ligt de krant o.pen, bij
het be.richt van de burgemeester. “Ei.gen
schuld dat hij ziek is”, zegt Oma. “Je
kunt best een feest vie.ren als
er wei.nig geld is. Je
hebt bloemen en je hebt mensen. Dat
is ge.noeg voor een feest. Bij
een feest smaakt zelfs wa.ter nog fees.te.lijk. Wat moe.ten de bloemen wel niet van ons den.ken.” Kapi
en Pika knik.ken. Zij
ba.len ook dat er geen feest is. “Als
we nou eens pro.be.ren te pra.ten met de bloemen. Mis.schien
wil.len ze dan toch zin.gen, oma.” ”
Weet je wat”, zegt oma,” we vra.gen ze om van.a.vond om
ze.ven uur zo hard mo.ge.lijk met
de mensen van Larilo te zin.gen. Mis.schien
dat de burgemeester ze dan ook hoort. Hij
ligt nu zo stil in zijn bed Hij
is te ziek om alleen maar naar
zich.zelf te luis.te.ren. En
als hij de bloemen en de mensen hoort zin.gen, ont.dekt
hij mis.schien, hoe
dom hij ei.gen.lijk is ”. E.ven
la.ter krui.pen oma en alle kinderen van
Larilo door de mis.ti.ge tui.nen van het dorp. Ze
spre.ken ie.de.re bloem aan. Het
is een he.le klus om de bloemen rus.tig te krij.gen. En
ze stin.ken, nu ze boos zijn. Qua lucht lijkt Larilo wel een zie.ken.huis van.daag. spreek
uit: kwaa Het he.le dorp is vol met vreem.de, vie.ze luchtjes. De
neu.zen van de kinderen zitten on.der het stuif.meel. “Luis.ter
eens e.ven”, zegt
oma te.gen een mop.pe.ren.de ge.ra.ni.um. “Niet
zeu.ren, je zorgt maar dat je mee.zingt. Ie.der.een moet ge.woon meezingen. Wat
krij.gen we nou toch?” En
ja hoor. Om
klok.slag ze.ven uur klinkt in heel Larilo het
be.ken.de bloe.men.lied: “Luister
e.ven … het
is hier lek.ker le.ven … in
elk bloem.bed. De
a.za.le.a heeft altijd pret. En
de nar.cis speelt trom.pet. Dus
burgemeester kom maar gauw uit je bed”. De
laat.ste re.gel hebben de bloemen er van.daag bij be.dacht. Ze zin.gen het lied tel.kens weer. De
burgemeester merkt dat hij meer lucht krijgt. De
stuif.koorts zakt weg. “Het
lijkt wel of ik mu.ziek hoor”, denkt hij. Hij
moet in.eens hui.len. De
me.lo.die komt hem be.kend voor. Zo
zong zijn moeder vroe.ger ook, als
hij ziek was. Dan
werd hij altijd gauw be.ter. Was
zijn moeder er nog maar. Die
wist altijd wel raad met hem als
hij ei.gen.wijs was, of boos, of
nar.rig van on.ge.duld. Dan
werd hij me.teen rus.tig. Hij
hoort nu ook de woor.den van het lied. “Wa.rem.pel,
het zijn de bloemen die
zingen. Ze
zingen spe.ci.aal een re.gel voor mij. Ik
kan ze nu ook ho.ren. Ik
hoor er nu echt weer bij. Ik
hoor bij de bloemen van Larilo, bij
de bo.men, en bij alle andere plan.ten. En
ook bij de die.ren, en
bij de mensen van Larilo. De
mensen van Larilo zijn heel rijk, want
zij kunnen de bloemen ho.ren zingen, in
de stil.te. De
burgemeester wordt heel kalm
en rus.tig van bin.nen . In
zijn py.ja.ma stapt hij het bal.kon op. Zijn
neus is nog een beet.je rood van de stuif.koorts . Van.daag
houdt hij geen toe.spraak. Hij
wil alleen nog naar het bloe.men.lied luis.te.ren. En
de lucht ruikt weer naar zo.mer.bloe.men. De
mensen zijn heel blij. En
voor de zon on.der gaat, zijn
de vlin.ders weer te.rug in Larilo. En
de burgemeester, die
zit tot diep in de nacht heel stil op het bal.kon. Totdat
van.uit de ster.ren.he.mel zijn moeder zacht.jes
naar hem lacht. Dan
gaat hij rus.tig sla.pen, net
zo.als vroe.ger. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art.
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk 7 |
Woordenlijst |
nieuwe woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.za.le.a |
hij.zelf |
pro.be.ren |
vi.ool.tjes |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bal.kon |
ho.ge |
proes.ten |
vlin.ders |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.dacht |
hoes.ten |
py.ja.ma |
voor.al |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.ken.de |
ie.de.re |
ram.pen |
wa.rem.pel |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.kend |
ju.ni |
ram.pen.plan |
wei.nig |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.stu.ren |
klok.slag |
re.gel |
woor.den |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.stuurs.zaak |
knik.ken |
rot.bloe.men |
zacht.jes |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bes.te |
kre.gen |
schel.den |
ze.ven |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloe.men.kran.sen |
kren.gen |
se.cre.ta.ris |
zeu.ren |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloe.men.lied |
krin.gen |
slaap.ka.mer |
zie.ken.huis |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloem.bed |
krui.pen |
span.doek |
zin.gen.de |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bo.men |
luis.te.ren |
spra.ke |
zo.mer.bloe.men |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de.ken |
luis.tert |
spre.ken |
zo.mer.bloe.men.feest |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die.ren |
mal.le |
ster.ren.he.mel |
zo.mer.geur |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.gen.wijs |
me.lo.die |
stil.te |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ern.sti.ge |
mee.zingt
|
stin.ken
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fat.soen.lijk |
mis.ti.ge |
stui.ver |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fees.te.lijk |
mo.ge.lijk |
stuif.koorts |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flui.ten.kruid |
mop.pe.ren.de |
stuif.meel |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
frat.sen |
mu.ziek |
stuif.meel.mist |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.beurt
|
na.men |
te.le.tekst |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.brui.ken |
nar.cis |
tel.kens |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.de.mon.streerd |
nar.rig |
ten.min.ste |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.hol.pen |
on.aan.ge.na.me |
toe.spraak |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.hoor.za.men |
on.ge.duld |
trom.pet
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.meen.te |
on.zin |
trom.pet.nar.cis |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.ra.ni.um |
ont.dekt |
tui.nen |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.vlucht
|
op.ge.fok.te |
uit.ge.scha.keld |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gras.klok.je |
plan.ten |
uit.ge.ven |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gras.veld |
plas.tic |
ver.stand |
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofd.stuk 8 Oma Knot is
ver.liefd |
Luisterversie Overzicht
► |
Als je het overzicht open laat staan, kun je het bij elk hoofdstuk opnieuw gebruiken. |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oma Knot doet een
beet.je vreemd de laat.ste da.gen. Eer
gis.te.ren heeft ze in.ge.bro.ken bij bak.ker La.che.brood. Zij
maakte daar.bij veel la.waai. Ze
zong het hoog.ste lied. Nu
is La.che.brood een goe.de sla.per. Ze.ker
als hij weer eens droomt van
de wan.de.len.de kren.ten.bol.len. Maar
van oma Knot werd hij toch wel wak.ker. Hij
stap.te me.teen naar be.ne.den, want
hij is niet bang uit.ge.val.len. Oma zat daar met een mond vol taart in de e.ta.la.ge. spreek uit: e.ta.la.zje “Wat
gaan we nu be.le.ven?”, zei hij. “Ik
breek in”, zei oma. “Ziet
u dat dan niet? U
moet me.teen de ou.de hoofd.a.gent Jo.per.mans er.bij
roe.pen”. “Nou
nee”, zei La.che.brood. “In.bre.ken
is niets voor u. Bent
u mis.schien aan het slaap.wan.de.len? Zal ik u eens in de arm knij.pen?” “Lie.ver
niet”, zei oma. “Wat
is er dan aan de hand?”, vroeg La.che.brood. “Niets”, zei oma, maar ze kreeg wel een ro.de kleur. “Als er niets aan de hand is, kunt
u be.ter naar huis gaan. En
die taart krijgt u van mij ca.deau. spreek uit: ka.doo Ik
bak wel een nieu.we. Ik
ben nu toch op”. Te.leur.ge.steld
ging oma naar huis. Ei.gen.lijk
was het heel aar.dig van La.che.brood, dat
hij hoofd.a.gent Jo.per.mans er niet bij haalde. En
het was ook sym.pa.thiek, dat
oma de taart niet hoef.de te be.ta.len. Maar
ze vond het allemaal maar niks. Ze
kreeg er geen fijn ge.voel van. Wat
was er toch met haar aan de hand? Ze
ken.de zich.zelf niet meer zo goed te.rug. Je
snapt het na.tuur.lijk wel. Die
oma Knot is gewoon ver.liefd op Jo.per.mans. Ze
wil hem heel graag te.gen.ko.men. Ze
ging er zelfs voor in.bre.ken bij La.che.brood. Ze
hoop.te, dat die Jo.per.mans zou in.scha.ke.len. Oma
heeft nu ver.liefd.heids.krie.bels in
haar buik. Die
zijn nog ster.ker dan len.te.krie.bels. Oma is er dus een beet.je van in de war. Daar.om
doet ze gek.ke din.gen. “Zie
je dat?”, zegt Kapi te.gen Pika. “Daar
rijdt Oma Knot door het rode licht. En
wat ik he.le.maal vreemd vind, ze
heeft geen knot meer. Ze
heeft twee knal.ro.de strik.jes in het haar. Het
is maar goed dat de ou.de hoofd.a.gent Jo.per.mans haar niet ziet. Ze
zou zo een be.keu.ring krij.gen.” “Een
stuk.je ver.der.op stopt oma. Ze
keert om, en fietst te.rug. Bij
het kruis.punt staat het licht op groen. Oma
wacht met o.ver.ste.ken, tot
het licht op rood springt. “Ze
doet het ex.pres”, zegt Pika. spreek uit: eks.pres “He,
oma Knot wat doet u allemaal?”, roept Kapi. “O,
dag kinderen. Ik heb van.daag geen tijd voor
een praat.je. Want
ik moet steeds door het rode licht rij.den.” “Dat
mag u niet oma. Dat is le.vens.ge.vaar.lijk” “Ja
maar ik kijk wel uit, kinderen”, zegt oma snel. “Zo
krijgt u een be.keu.ring.”, merkt Pika op. “Ja
maar dat wil ik nu juist. En
dan graag een be.keu.ring van Jo.per.mans. Hij
is zo’n aar.di.ge man”. De
kinderen schud.den hun blon.de
krul.len heen en weer. Dan zegt Pika in.eens: “Vol.gens
mij bent u ver.liefd op Jo.per.mans “. Oma
Knot kleurt tot aan haar strik.jes. Ze
kan niet uit haar woor.den ko.men. “Ver.liefd? Wat? Hoe? Denk je?” “Nou,
dat is niet moei.lijk te ra.den”, zegt Pika. Wij
zul.len u wel hel.pen. We
gaan naar uw huis.je om een plan.ne.tje te ma.ken”. Oma
laat zich ge.mak.ke.lijk o.ver.ha.len. En
dan fietst ze naar huis met
Kapi en Pika ach.ter.op. En
ze steekt nu het kruis.punt pas o.ver, als
het licht op groen staat. “Eerst zul.len we de ka.na.rie te e.ten ge.ven”, zegt Pika. “Dat
bent u vast ver.ge.ten door uw ver.liefd.heid.”. Oma
zit ver.le.gen op de bank. Ze
heeft rode blos.jes op haar wan.gen. Dat
heb je zo als je ver.liefd bent . Kapi’s
wip.neus gaat om.hoog. “Weet
je wat?”, zegt hij. “U
gaat in de boom zitten in de tuin. En
dan gaan wij Jo.per.mans ver.tel.len dat u er niet uit durft te ko.men. Dan
moet hij wel ko.men. Om
u met zijn ster.ke armen uit de boom te ha.len.” “Ja
hij heeft ster.ke armen hè “, zegt
oma. Oma
vindt al.les best. Als
Jo.per.mans maar komt. Ze
loopt me.teen naar de tuin, en
klimt snel de boom in. Oma
zit al een half uur.tje op een ho.ge tak. Als
een dro.me.rig vo.gel.tje kijkt ze o.ver de straat uit, om
zien of Jo.per.mans er al aan.komt. Dan
hoort ze hem in de ver.te aan.ko.men. Hij
zit in de po.li.tie.wa.gen, en
de si.re.ne loeit door het dorp. Kapi
en Pika zitten ook in de wa.gen. Pika
mocht van Jo.per.mans de si.re.ne aan.zet.ten. Want
dat von.den ze zo echt. “Zet
de si.re.ne nu maar uit, Kapi, want
we zijn er. We
zul.len dat var.ken.tje wel eens even was.sen.” Jopermans
stapt uit. “U
bent an.ders toch niet zo bang uit.ge.val.len”, roept
hij naar oma. “Ja
maar de.ze tak is wel erg hoog”, zegt oma zacht. Ze
kleurt tot ach.ter haar strik.jes. “Waar
staan hier de lad.ders?”, roept Jopermans . ”In
het schuur.tje staat een flin.ke kar.wei.trap”, zegt
oma met een hoog stem.me.tje. Jopermans zet de kar.wei.trap te.gen de boom. Par.man.tig
stapt hij er.op. Dat
denkt hij ten.min.ste. Want….. Hij
boer.ku.kelt zo van de vijf.de tree naar be.ne.den. Zijn pet vliegt van zijn hoofd. “Au”,
roept hij. Oma
schrikt. Ze
klimt als een aap heel gauw uit de boom. Ze
is even ver.ge.ten, waar.om ze in de boom zat. Ze
helpt Jopermans o.ver.eind. “Kom
maar even thee drin.ken voor de schrik”, zegt
ze. Kapi
en Pika staan te grin.ni.ken. A.gent
Jopermans kijkt ver.stoord naar hen. “Een
oude agent uit.la.chen”, zegt hij. “Die
kinderen van te.gen.woor.dig. Ze
hebben geen res.pect meer voor een po.li.tie.pet”. “Wij
bui.gen er zelfs voor”, zegt Kapi. En
hij raapt de pet van Jopermans op. “Als.tu.blieft”. “Wij
lachen u niet uit”,zegt Pika. “U
moest oma ko.men red.den, en
nu redt oma u. Dat
is toch grap.pig!”. “Dat
is waar ook”, zegt Jopermans tegen oma. “Hoe
kwam u ei.gen.lijk in die boom te.recht? “ Oma
krijgt weer een kleur en sta.melt: Nou
.., nou…, kijk mijn ka.na.rie was, ge.loof
ik, weg.ge.vlo.gen.” “Hoe
kan dat? Wat
zit daar in die kooi? Daar bin.nen “, lacht Jopermans. “Dat
moet wel een heel slim.me ka.na.rie zijn. Want
hij is te.rug ge.ko.men en
hij heeft zelf het deur.tje dicht ge.daan.” Zijn
stem bul.dert van het lachen. Op
oma Knot kan hij niet boos worden. Zij
is zo grap.pig en lief. Dan
slaat hij par.does zijn a.gen.ten.arm om oma heen. Er
is bij hem ook een licht.je op.ge.gaan. Een
ver.liefd.heids.licht.je is bij hem gaan bran.den, zou
je kunnen zeg.gen. Dat is weer eens wat an.ders, dan be.keu.rin.gen ge.ven. Hij
lust nog wel een kop.je thee van oma Knot. Kapi en Pika vin.den, dat het nu hoog tijd is om weg te gaan. Hun
wip.neu.zen wij.zen al naar de laat.ste re.gels van het boek. Ge.luk.kig
hebben oma Knot en Jopermans
el.kaar ge.von.den, nog
net voor het boek uit is. Dag
Larilo, Tot
ziens |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Maak je ei.gen
te.ke.ning bij dit hoofd.stuk. Of zoek een clip.art. |
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofstukje 8 |
Woordenlijst |
nieuwe woorden |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.gen.ten.arm |
knal.ro.de |
uit.la.chen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.ko.men |
knij.pen |
uur.tje |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.komt |
kren.ten.bol.len |
var.ken.tje |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan.zet.ten |
kruis.punt |
ver.le.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aar.di.ge |
la.waai |
ver.liefd.heid |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ach.ter.op |
le.vens.ge.vaar.lijk |
ver.liefd.heids.krie.bels |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als.tu.blieft |
licht.je |
ver.liefd.heids.licht.je |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.le.ven |
o.ver.eind |
ver.stoord
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.ta.len |
o.ver.ha.len
|
ver.te |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blos.jes |
o.ver.ste.ken |
vijf.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boer.ku.kelt |
op.ge.gaan |
vo.gel.tje |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bran.den |
par.does |
wa.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bul.dert |
po.li.tie.pet |
wan.de.len.de |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ca.deau |
ra.den |
weg.ge.vlo.gen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar.bij |
red.den |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deur.tje |
res.pect
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dro.me.rig |
rij.den
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e.ta.la.ge |
schuur.tje |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ex.pres
|
sla.per |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
flin.ke |
slaap.wan.de.len |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.voel |
sta.melt |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ge.von.den |
stap.te |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gek.ke |
stem.me.tje |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoef.de |
ster.ke |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoofd.a.gent |
ster.ker |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoop.te |
strik.jes |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.bre.ken |
sym.pa.thiek |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.ge.bro.ken |
te.gen.ko.men |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in.scha.ke.len
|
te.gen.woor.dig |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ka.na.rie |
te.leur.ge.steld |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kar.wei.trap |
uit.ge.val.len |
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Woordenlijst B Larilo
Deel 2 woorden
gemeenschappelijk met deel 1 |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.gent |
ge.bracht
|
klim.men
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aar.dig |
ge.daan
|
ko.men
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.le
|
ge.hoord
|
krij.gen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.le.maal
|
ge.ko.men |
krul.len
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.leen
|
ge.le
|
kun.nen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.les |
ge.loof
|
kwa.men |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
al.tijd |
ge.luk.kig
|
la.chen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
an.de.re |
ge.maakt
|
La.ri.lo |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
an.ders
|
ge.noeg
|
la.ten |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ant.woordt
|
ge.weest
|
la.ter
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bad.ka.mer |
ge.woon
|
lan.ge
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.ne.den |
ge.wor.den
|
le.ren |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.ter |
ge.zegd
|
le.ven
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.we.gen
|
ge.zicht
|
let.ters
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
be.weegt
|
gis.te.ren
|
lie.ve
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beet.je |
gooi.en
|
lo.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij.na
|
grap.pig |
me.vrouw |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bin.nen |
grie.ze.lig |
mees.tal
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blij.ven
|
gro.te
|
mees.te
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bloe.men |
ha.ren
|
men.sen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
blon.de |
han.den |
mer.ken
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bo.ven |
he.le
|
mid.dag |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bo.ven.dien
|
he.le.maal
|
mid.den
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boek.je
|
heb.ben |
moe.der
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bou.wen
|
hel.pen
|
moe.ten
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bui.ten
|
ho.ren |
moei.lijk
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
clip.art |
hou.den
|
moes.ten
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daar.om
|
hui.len
|
mooi.e
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de.ze
|
huis.je |
mop.pert
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dik.ke
|
ie.der
|
na.gels
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
druk.te
|
ie.mand
|
na.tuur.lijk
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e.ten |
in.tus.sen |
nie.mand
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e.ven
|
je.wel.ste |
no.dig
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ech.te |
jon.ge
|
o.gen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.gen |
jon.ge.tje |
o.ma
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ei.gen.lijk
|
jul.lie
|
o.pen |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
el.kaar
|
Ka.pi |
o.ver |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er.in |
kan.ten
|
om.dat
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er.op |
kij.ken |
om.hoog |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fa.mi.lie |
kin.de.ren
|
on.der |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fo.to |
klei.ne |
op.zij
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vervolg |
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ou.de
|
stuk.je |
vol.gend
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oud.ste
|
su.per.markt
|
vol.gens
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pa.pier
|
ta.fel
|
voor.zich.tig |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pak.jes
|
te.ge.lijk |
vre.se.lijk
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pi.ka |
te.gen
|
vro.lijk
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plak.ken
|
te.ke.ning |
wa.ren |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
plan.ne.tje |
te.rug
|
wa.ter |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pra.ten
|
tra.nen
|
waar.om
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
praat.je |
tus.sen
|
wan.de.len |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prach.ti.ge
|
twee.ling |
we.reld |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pre.cies
|
ui.ter.ste
|
wel.ke |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ra.re
|
va.der
|
wer.den
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rie.pen
|
val.len
|
wij.zen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ro.de |
van.daag |
wil.len
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
roe.pen
|
ver.der |
wip.neu.zen
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rus.tig
|
ver.ge.ten
|
wip.neus |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sa.men |
ver.haal
|
wor.den
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schie.ten |
ver.ko.pen
|
zach.te
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schoe.nen
|
ver.tel.len |
ze.ker
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schud.den
|
ver.telt
|
zich.zelf
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sla.pen |
vin.den
|
zit.ten
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sna.vel |
vin.gers
|
zo.als
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spe.ci.a.le |
vlie.gen |
zoe.ken |
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
spi.na.zie
|
vo.gel |
zou.den
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
zul.len
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|
|
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||