Een gesprek met mevrouw Alie Bindels
Het
grote schilderij met de zonnebloemen lijkt
een overweldigend licht uit te stralen, een laaiende, zomerse
energie, die de huiskamer een vrolijke, warme sfeer geeft.
Wie
even naar de beide andere schilderijen van haar kijkt, ontdekt daarin
eenzelfde kracht. Wie heeft deze schilderijen gemaakt? Een gesprek met
mevrouw Alie Bindels.
Aaltje
“Ze
noemen me Alie, maar eigenlijk heet ik Aaltje,
vernoemd naar tante Aaltje, die in Groningen woonde. Ik ben geboren in Hilversum, maar toen ik
twee jaar was, verhuisden mijn ouders naar Laren. Het is een prachtig dorp,
waar veel kunstenaars woonden. Meijer was zo’n kunstenaar. Hij woonde
achter ons huis en was zo arm als de mieren. Hij kwam bij ons steeds water
halen. Ik heb bij hem wel eens door de open deur gekeken en zag het ijzeren
ledikant staan, waarin hij en zijn vrouw sliepen. Zo klein als ik toen was,
wist ik dat ze heel erg arm waren. Het waren vriendelijke mensen. Als ik
aan de deur kwam, kreeg ik altijd iets lekkers. Eigenlijk heb ik van hem de
kunst van het schilderen afgekeken. Echte schilderlessen heb ik nooit
gehad.”
Op
school
“Als
kind tekende ik tijdens de lessen al stiekem onder de bank in de hoop dat
niemand het zag. Maar ze zagen het natuurlijk wel, maar ze lieten me mijn gang
gaan en zeiden er niets van. Totdat Sinterklaas kwam. Ik geloofde niet meer
in het bestaan van Sinterklaas, maar toch beefde ik van angst toen hij mij
bij zich riep. Gelukkig, even later zei hij tegen Piet: “Geef haar maar een
paar snoepjes, want zij doet dat nooit meer!” Ik heb het ook nooit meer
gedaan. Ja, dat dat nu op mijn leeftijd nog weet!”
De
Humanitaire School in Laren
“Aan
die schooltijd heb ik mooie herinneringen. Ik ging naar de Humanitaire
School in Laren. Alle docenten waren vegetariërs. Op een dag kwam ik kwam
huppelend en springend van school en zei tegen mijn moeder: “Ik wil ook
vegetariër worden, ik eet geen vlees meer.”
Mijn
moeder zei: “Jij gaat vlees eten. Jij bent veel te mager!”
Ik
herinner me ook nog Meester Van Amstel. Hij speelde als we zongen viool.
Hij kwam uit Alkmaar. Op één van de schoolreisjes hebben we toen de
kaasmarkt in Alkmaar bezocht. Eerst met de stoomtram, daarna met de trein
en toen met de boot. Bij zijn ouders kregen we een traktatie aangeboden.”
Een
zondags uitstapje
“’s
Zondags gingen we soms naar de Zuiderzee. We liepen eerst over de heide en
reden daarna met de Gooise Stoomtrein tot daar waar de familie Ruter
woonde. De vrouw van Ruter had een platgeslagen neus. Haar man had haar
eens een zetje gegeven, zodat ze in de kelder viel. Ze is in Utrecht
behandeld en had daar een wassen neus gekregen. Die witte wassen neus
maakte het allemaal nog erger dan het was. Ze had een ontzettend lelijk
gezicht. De dochter van Ruter was een van mijn vriendinnetjes. Mevrouw
Ruter was trouwens wel heel aardig en zei, nadat we waren uitgespeeld: “Ga
maar op bed liggen, jullie zullen wel moe zijn.” Ze trakteerde op ranja in
een kopje en gebroken biscuit. Het was heel armoedig. Bij ons thuis hadden
we het een stuk beter!”
Het
huis waarin we woonden en de hut van Mie
.”Mijn
vader kwam van goeden huize. Hij verdiende de kost als vertegenwoordiger
van een bedrijf in Amsterdam. We woonden in een groot huis aan de vijver.
In de woonkamer stonden twee grote kasten. We hadden twee poezen. Mijn
zuster en ik speelden vaak vadertje en moedertje tussen de openstaande
deuren van beide kasten. De poezen hadden we dan keurig aangekleed met een
hemdje en een broekje en ze waren onze kinderen. Achter ons huis huurde
mijn vader een stukje land. Daar stond ook de hut van Mie. Mie woonde daar
samen met haar man en haar zoon. De man van Mie had een stomp, nadat hij
betrokken was geweest bij een ongeluk. Omdat Mie behalve een man ook nog
een kind moest verzorgen en nergens een huis had, mocht ze in de hut wonen.
Op het stukje gehuurde land van mijn vader verbouwden ze dan groenten en
aardappelen. De helft was voor hen en de andere helft was voor ons. Ik zie
Mie nog met de mesthoop in de weer en haar man met de stomp, die de tuin wiedde.
Als kind maakte dat een grote indruk op me.
Ik
heb later gehoord dat Mie in Laren een standbeeld heeft gekregen.”
Mijn
broer bracht altijd wat mee
“Mijn
broer werd door mijn vader vanwege zijn baldadig gedrag naar de
zeevaartschool in Amsterdam gestuurd. Dat was voor hem geen straf. De
zeevaartschool beviel zo goed dat hij zeeman is geworden en hij is dat ook
altijd gebleven. Als hij tussen zijn reizen door dan thuis kwam, nam hij
altijd wel wat mee. Bijvoorbeeld een aap, die we Keesje noemden.
We
waren gek op Keesje. Keesje heeft wel alle vazen van de schouw aan scherven
gegooid. Met de kerst is hij in de kerstboom geklommen en heeft net zo lang
gezwaaid tot alle versierselen er waren uitgeschud. Het was niet tegen te
houden: Keesje moest naar Artis. Dat was huilen voor ons. Hij had een jasje
en een broekje aan toen we hem bij de dierentuin brachten. Een week later
zijn we wezen kijken hoe hij het maakte. Hij keek ons niet eens aan. Hij
had het veel te druk met zijn nieuwe kameraadjes.
Soms
nam mijn broer ook wel eens iemand mee Zo herinner ik me een Indisch
mannetje. De stoomtrein was om één of andere reden door naar Soest gereden
en toen ze noodgedwongen weer terug reden, zei dat Indische mannetje:
“Alles op elkaar lijken, ja!”
Op
een dag kwam een zeeman uit Letland met hem mee. Robert heette hij. Ik werd
op slag verliefd en trouwde met hem, ik was toen negentien jaar. Tussen
zijn reizen, die maandenlang konden duren, was hij dan veertien dagen
thuis. Toen brak de oorlog uit.”
Opnieuw
beginnen
“Robert
zat op een boot naar Amerika en kon niet terug. De hele oorlog heb ik hem
niet gezien. Ik was zwanger en kreeg een zoontje, Robbie, genoemd naar zijn
vader. Na de oorlog zie ik hem dan weer. Hij was blij weer bij ons te zijn.
“Wat ben ik gelukkig, dat jullie nog in leven zijn”, zei hij maar steeds.
Hij meende het echt. Inmiddels was hij Amerikaan geworden; hij woonde daar
en had een goede baan. Hij wilde daar blijven. Ik wilde niet naar Amerika,
kleine Robbie wel. Hij was vier jaar. Ik zei: “Papa wil je naar Amerika
meenemen, wat vind jij ervan?” Robbie was opgetogen en had het maar over
‘varen op een mooie, grote boot’. Robbie heeft het daar in Amerika goed
gehad. Hij schreef me regelmatig. “Papa heeft een schrijfmachine voor me
gekocht en ook iets voor jou. Hij houdt nog steeds van jou.” Ik moest na de
oorlog opnieuw met mijn leven beginnen. Ik kreeg een baan bij dokter
Houtappel in Laren, kreeg daar kost en inwoning en wat geld. Op de zolder
van het doktershuis ben ik begonnen met schilderen. Er werden grote TL-lichten geïnstalleerd. Tijdens het schilderen
draaide ik klassieke muziek. Ik verlangde naar rust, maar het ergste moest
nog komen!”
Schilderen
een uitkomst
“Robbie
overlijdt. Hij is dertien jaar geworden. Het is een ongeluk. Het kan
iedereen overkomen. Een troost: Er waren net mooie foto’s van hem gemaakt!
Ik vond het verschrikkelijk en nog steeds, als ik in bed lig, denk ik aan
hem. Ik moet het aannemen.
Er
zit niets anders op. Ik ben nooit in Amerika geweest. Later heeft Robert mij
nog gezocht toen hij in Nederland terug was. Hij kon me niet vinden. Voor
mij was het schilderen een uitkomst. Ik had een autootje en ging er op uit.
Mijn schetsboekje nam ik mee. Thuis werkte ik de schetsen uit. Ik heb de
toren van Eemnes geschilderd vanuit de polder. En nog meer landschappen. Ik
heb heel veel schilderijen gemaakt. Ze zeiden wel eens: “Waarom verkoop je
ze niet?” Ik had er geen zin in. Ik gaf ze liever weg.”
Laren,
een schildersdorp
“Laren
is een schildersdorp. Van kindsbeen heb ik schilders gekend, Dievenbach, misschien hebt u er wel eens van gehoord,
was familie van me. Ik bezocht alle schilderij- tentoonstellingen. In Hotel
Hamdorf, een sjiek hotel in het midden van Laren,
hadden de schilders een eigen lokaaltje. Ik ben er nooit geweest, ik weet
niet wat ze er deden, ze zaten maar wat te roken en te drinken, denk ik. Ik
weet alleen dat ik in Hamdorf als klein kind de
bloemencantate heb gezongen, in een mooie bloemetjesjurk, die mijn moeder
had gemaakt. Later ben ik naar Baarn verhuisd.”
De
drie schilderijen
“De drie schilderijen die hier hangen, zijn door dokter
Jaspers nog van de veiling gehaald. In het ziekenhuis heb ik iets getekend,
dat de notaris toestemming gaf al mijn bezittingen te verkopen. Dat is
gebeurd. Al mijn schilderijen hangen nu ergens anders. Alleen deze drie heb
ik nu nog. Dokter Jaspers zei: ”Heb je toch nog iets!” Zo is het! Ik ben er
heel erg blij mee.”
|