Wim
Rhebergen Interviews ► Home ► Contact: rhegie1@planet.nl |
|
|
|
|
|
1 augustus 2005 "Kijk daar, een beeldje van een
evenwichtskunstenaar, balancerend op een draad, het drukt precies uit wat ik
bedoel met levenskunst. Het leven is een onophoudelijk zoeken naar evenwicht,
waarbij steeds nieuwe factoren dat evenwicht bepalen. De voortdurende
dynamiek voortkomend uit een natuurlijk wordingsproces maakt dat weinig zeker
is. De waarheden, waarin we geloven, zijn overwegend waarschijnlijkheden,
soms hersenspinsels en ijdele speculaties. Van ecologie, de leer van de
betrekkingen tussen organismen en hun omgeving, wist ik tot voor enkele jaren
weinig, maar nu ik er iets meer van weet, besef ik hoe naadloos deze aansluit
op mijn levensvisie, sterker nog, de ecologie plaatst de levensvisie, die ik
in de loop van het leven me eigen hebt gemaakt, in een perspectief." Aan het woord is Daan Strelitski,
oud-inspecteur van het onderwijs, nu ondermeer milieubeschermer en - al noemt
hij zichzelf niet zo - filosoof. Jean-Paul
Sartre Jean-Paul Sartre: Het unieke
van de mens is, dat hij zijn situatie beseft en daardoor keuzes moet maken,
al was het alleen maar door die situatie te aanvaarden of te verwerpen. De
mens die kiest, engageert zich, want de keuzes die hij maakt, hebben gevolgen
voor de mens zelf alsook voor de ander. Als de mens niet kiest, degradeert
hij tot een 'ding, waarmee gedaan kan
worden'. Sartre spreekt in deze van 'kwade trouw'. De keerzijde van 'kwade
trouw, is authenticiteit: de mens staat voor de keuzes die hij maakt en het
engagement dat daarmee verbonden is. Erich Fromm Erich Fromm "De mens
wordt voortdurend heen en weer geslingerd door het natuurlijk verlangen naar
vrijheid als wel de angst voor de eenzaamheid die de vrijheid met zich meebrengt.
Voortdurend voelt de mens de verleiding om de vrijheid in te ruilen voor het
houvast, dat autoritaire en totalitaire systemen ogenschijnlijk bieden. Dit in tegenstelling tot de 'echte vrijheid', waarin de
mens zijn individuele persoonlijkheid ontplooit, lief heeft en zijn
maatschappelijke verantwoordelijkheid aanvaardt." |
|
Daan Strelitski Iets anders doen en toch hetzelfde "Toen ik acht jaar geleden
afscheid nam als onderwijsinspecteur, heb ik demonstratief de deur in het
slot gedraaid. Ik wilde niet voor allerlei bestuursfuncties in het onderwijs
gevraagd worden, ik wilde iets anders doen. Ik was al enige jaren lid van de
milieuvereniging Strix Aluco, de Bosuil. Het in en
met de natuur bezig zijn, bomen in het bos kappen in het kader van het
natuurbeheer, dat leek me wel wat, evenals het opstellen van bezwaarschriften
tegen ongewenste ontwikkelingen met betrekking tot het milieu en helpen bij
het maken van adviezen. Van het een kwam toen het ander. Ik ben tegenwoordig
lid van de Gebiedscommissie Maasduinen in het kader van de 'Reconstructie en
revitalisering van het platteland van Noord-Limburg Oost en denk mee over de
ontwikkelingen in deze regio. Naast het plezier dat ik eraan
beleef, beschouw ik mijn huidige betrokkenheid met het milieu in zekere zin
ook als een maatschappelijke plicht. In die zin is mijn leven nu niet zo veel
anders dan het was. Als mens heb je naar mijn mening een zekere
verantwoordelijkheid voor de wereld waarin je leeft. Dit besef is in de loop
van mijn leven steeds sterker geworden en ik heb daar op diverse manieren
vorm aan proberen te geven. Laten we bij het begin beginnen." Oorlog "Ik was zes toen de oorlog
begon. Mijn vader was Jood, maar had zich van het Jodendom los gemaakt, mijn
moeder was afvallig gereformeerd. Beiden waren dus meer tegen ‘het geloof’
dan ervoor, maar ze vonden wel dat ik er wat van moest weten. De oorlog gaf
deze houding van mijn ouders een extra dimensie. Mijn vader moest na ruim een
jaar oorlog al onderduiken. E Eerst zat hij op plaatsen ver bij ons
vandaan en aan het eind van de oorlog zat hij in ons eigen huis onder de
vloer. We verkeerden als gezin voortdurend in de gevarenzone. Er waren geen
inkomsten. Hoe mijn moeder in die jaren steeds eten op tafel heeft kunnen
krijgen, weet ik niet. Ze sprak er niet over, ook later niet. Het laatste
oorlogsjaar hebben we honger geleden, ik had het hongeroedeem op mijn benen
staan. Ik ging met het voortduren van de oorlog steeds minder naar school. Op
het laatst van de oorlog liet ik me daar slechts af en toe zien. Ik had
buiten school genoeg te doen. Ik zat in clubje van hoogste klassers, die van alles bedachten ‘om te doen wat op onze
weg kwam’, getoetst aan wat wij begrepen van waarden. We gapten van de
Duitsers, maar ook van de boeren, deden klussen voor de illegaliteit en
pleegden sabotage. We waren ons maar ten dele bewust dat we in een
gevaarlijke, wrede wereld speelden.
Wat wij toen deden, zou nu al snel het werk van een ‘jeugdbende’ genoemd
worden. Het bracht soms ongelooflijke risico’s met zich mee. In de buurt van
ons huis stonden twee kazernes. De Duitsers vatten het plan op om ze met een
telefoondraad te verbinden. Op een onbewaakt ogenblik heb ik, zodra de
lijnenleggers om de hoek waren, met een vriendje de draad doorgeknipt, de
lijn opgerold en hem vlak bij het eindpunt opnieuw geknipt. Daarna kwam ik
met de hele rol thuis aanzetten. Het was volstrekt onverantwoordelijk. Twee
huizen verderop woonde een NSB-familie en mijn vader zat onder de vloer. Het
waren spannende, chaotische tijden en ik ontwikkelde, zo jong ik was, een
kritische alertheid, het besef dat elke misstap fataal kon zijn. Ik herinner
me nog een inval van de Duitsers, die op zoek naar mijn vader waren.
Vliegensvlug bouwde ik samen met mijn broertje van vijf een kasteel op het
kleed boven het luik, waar mijn vader onder zat. Een soldaat streek me
vriendelijk over mijn hoofd en vergat verder te kijken." Het einde van de oorlog Het einde van de oorlog was een welhaast
traumatische ervaring. De rollen werden omgedraaid. Huizen van landverraders werden geplunderd. Voor
mijn ogen werden mensen die fout waren
geweest’, op een vaak gruwelijke wijze vernederd. Er liepen plotseling mensen
in blauwe overalls bevelen te geven. Enkelen herkende ik als echte lafbekken in de oorlog. Mijn
leven veranderde. Mijn vader keerde terug in het gezin, een feestelijke
gebeurtenis, maar ik voelde ook hoe ik mijn status als oudste man in het gezin
kwijt was. Het was iets vanzelfsprekends, er werd niet over gepraat. En van
de ene op de andere dag bestond de jeugdbende, waar ik de positie van
onderaanvoerder had, ook niet meer. Ik moest weer elke dag naar school en mij
onderwerpen aan een geordend schoolleven. Mijn vrije, avontuurlijke leven was
voorbij." Malaise "De malaisetoestand, waarin
ik terecht kwam, duurde vier jaar. Ik ging weer naar school. Het was een
school, waar op een strakke, weinig creatieve wijze werd les gegeven, door
leraren die door de oorlog waren beschadigd en innerlijk weinig ruimte hadden
om zich in de problemen van hun leerlingen te verdiepen. Bovendien, zo werd
duidelijk, was mijn basiskennis te vergelijken met gatenkaas en zo gezegd,
mijn motivatie met stroop. Een belangrijke bezigheid was het pesten van de leraren.
Een aardigheidje: In die tijd ben
ik getest. Ik zou timmerman kunnen worden! Hieruit blijkt dat testen enige
zin heeft, want het ontwerpen en maken van meubels is later een van mijn
liefhebberijen geworden." Perspectief "Toen, na het doubleren van
de eerste klas een tweede doublure van de tweede klas van de HBS dreigde,
stuurden mijn ouders mij, ten einde raad, naar het Montessori lyceum in
Rotterdam. Het werd een kentering in mijn leven. De sfeer daar en de manier
waarop les gegeven werd, waren voor mij een verademing. Ik leefde op; ik
mocht zelf mijn leerroute kiezen en mijn eigen tempo bepalen. De school
beschikte over modules, waarin precies was aangegeven welke studieonderdelen
nodig waren om gewenste einddoelen te bereiken. Het was voor mij een prima
instrument om mijn leven richting te kunnen geven. Ik begon enthousiast te
studeren. Leergierig was ik altijd al geweest. Zo had ik thuis in de lagere
schoolperiode alle boeken in onze royale boekenkast al gelezen, ook die ver
boven mijn niveau geschreven waren. Met andere woorden, mijn malaise had
niet zozeer te maken met mijn
leervermogen en intelligentie, maar vooral met de wereld om me heen.
Belangrijk, ik leerde in die tijd de liefde kennen. Het motiveerde mij om
iets van mijn leven te maken. Er kwam perspectief in mijn
leven. Tussen twee haakjes, de liefde, hoe mooi en intensief die ook was,
bleek niet tijdsbestendig. Ineke, mijn vrouw, heb ik veel later leren kennen." Kweekschool "Het lyceum had ik graag
afgemaakt, want ik wilde bioloog worden. In dat geval zou ik echter meteen na
het lyceum in militaire dienst moeten. Dat leek mijn ouders geen goed idee -
en ik dacht daar niet anders over. Met drie jaar Lyceum (HBS) kon ik wel naar
de Kweekschool - tegenwoordig de Pedagogisch Academie. Dan kreeg je uitstel
voor militaire dienst in verband met het toentertijd enorme tekort aan
onderwijzend personeel. Ik vond de keuze voor kweekschool eigenlijk niks,
maar zwichtte niettemin. Tot mijn verbazing bleek het een enorm inspirerende
opleiding te zijn, waar ik indringend kennis maakte met psychologie,
filosofie, pedagogiek, didactiek en sociologie. De existentialistische
filosofen en fenomenologen maakten grote indruk op mij. Voor de tweede keer had ik het
geluk onderwezen te worden door een team van bevlogen en toekomstgerichte
leraren. Ondanks dat ik altijd meer wilde weten dan nodig was als iets uit
het leerprogramma mij interesseerde, maar andere minder interessante
onderdelen soms gewoon oversloeg, haalde ik zonder hapering met mijn
jaargenoten als eersten in Nederland de akte van volledig bevoegd
onderwijzer. Deze opleiding was toen zo vernieuwend dat we in de praktijk met
groot wantrouwen werden ontvangen." Militaire dienst "Na de kweekschool kwam ik
terecht in de officiersopleiding van het leger. Een van de
standaarduitdrukkingen waarmee ik geconfronteerd werd, was, dat je in het
leger niet hoefde te denken, want er werd voor je gedacht. De situatie waarin
ik terecht kwam, was in mijn ogen pseudo-fascistisch. Je werd er getraind om
je meer te voelen dan ondergeschikten en tegelijkertijd werd je gedrild om orders van bovengeschikten te
gehoorzamen en dingen te doen waar je het niet mee eens was. Het groepje
rekruten met wie ik optrok, was voor een deel beter geschoold dan de leraren.
Wij konden uitleggen wat zij ons dienden te leren. We maakten daar gebruik en
ook wel misbruik van en weigerden onze net verworven zelfstandigheid in
denken en doen weer in te leveren. Het werd ons niet in dank afgenomen. Er
moest in korte tijd veel geleerd worden en dat gebeurde in een traditioneel
drilsysteem. Voor ons was dat niet aanvaardbaar. Het gevolg was dat we
regelmatig de wc. 's moesten schrobben, dat onze verloven om de haverklap
werden ingetrokken en dat de broodnodige, vrolijke ontspanning aan ons voorbijging.
Ik verdween dan ook al snel - met mijn volle medewerking - uit de opleiding
als niet geschikt. De daarop volgende opleiding als codist gaf mij de gelegenheid me grotendeels aan de
dagelijkse gang van zaken te onttrekken en veel te studeren. Ik heb de
diensttijd wel moeten uitzitten, een periode van 21 maanden, dit in
tegenstelling tot de onderwijzers die er met het heersende onderwijzerstekort
al met 12 maanden uit konden. Via een humanistisch militair tehuis kwam ik in
die periode ook nog eens in contact met het humanisme. Misschien kan ik op
dit punt in mijn verhaal iets zeggen over mijn levensvisie." De zoektocht "Mijn opvoeding en de
leefwereld waar ik tot mijn middelbare schoolleeftijd opgroeide, hadden mij
al vroeg aan het denken gezet over het hoe en waarom van ons leven. De dominee die mij na schooltijd
catechisatie gaf, las verhalen voor uit de bijbel en praatte daar over. Ik
vond haar verhalen en meer nog de uitleg die erbij werd gegeven,
onwaarschijnlijk en onlogisch. Het
gevolg was dat ik me steeds meer begon af te zetten tegen de opvattingen,
waarmee ik werd bestookt en daarmee ook tegen de starre christelijke leer,
die daarachter schuil ging. Waarschijnlijk omdat ik in een wereld opgroeide,
waar het ontbrak aan onderling vertrouwen tussen mensen en waar overleven
hoge eisen stelde aan kritische inschatting en alert reageren, vond ik al die
religieuze zaken onzin. Hoewel..... Mijn beste vriend kwam uit een
aardig zeer gastvrij oud-katholiek gezin. Zijn ouders waren zeer gelovig en
ook actief in hun kerk. Op verzoek van mijn vriendje ging ik een aantal keren
mee naar bijzondere missen. Hoewel al mijn gegroeide bezwaren tegen kerk en
geloof ook hier van toepassing waren, was er toch ook iets wat indruk op me
maakte. In die tijd begon ik artikelen en
publicaties over levensbeschouwing en religie te lezen, niet systematisch en
consequent, maar wel met een zekere nieuwsgierigheid, Deze hapsnapkennis, die ik
daardoor verkreeg, gebruikte ik te pas en te onpas in de debatten met
anderen. Al dat debatteren bracht me echter niet zo veel verder, ik besloot
de bron te zoeken. In den Haag is
dat nogal gemakkelijk. Elke levenbeschouwelijke richting heeft er wel een
geestelijk centrum, een kerk, een tempel of een gebedshuis. Het leverde me
lange, soms boeiende gesprekken op met bijzondere mensen en niet te vergeten,
stapels brochures en geschriften met De
Waarheid. Omdat ik veel niet begreep en dat ook niet wilde aannemen,
ontwikkelde ik een zelfstandig denken, los van de denkcultuur waarin ik was
opgegroeid." Levensvisie "De basis van mijn
levensvisie is betrekkelijk simpel. Op het moment dat je geboren wordt, ben
je afhankelijk van je verzorgers, die zelf weer afhankelijk zijn van de leefwereld,
waar ze onderdeel van zijn. In de loop van het leven keert je eigen rol
daarin om. Je wordt van verzorgde, verzorger in en van je leefomgeving. Deze
verantwoordelijkheid voor je veelomvattende en veeleisende leefomgeving, met
al je relaties daarin, heb je maar op je te nemen. Anders gezegd: Je moet de
dingen doen die op je weg liggen. Ik ben tot de conclusie gekomen dat het
daarbij niet zo veel zin heeft om je druk te maken over alles wat zich achter
die feitelijk waarneembare opdracht ligt. Daar kun je niets over weten. Je
kunt er in mijn ogen slechts over geloven,
met het risico dat je je geloof als een absolute waarheid beschouwt en de
cultuurhistorische inbedding ervan niet meer onderkent. Mijn leven is een
voortdurend zoeken naar evenwicht in deze eenvoudige opdracht die voor ieder
mens hetzelfde is." De eerste stappen in het onderwijs "Ik heb maar een korte tijd
voor de klas gestaan, twee jaar ongeveer.
Het Medisch Pedagogisch Instituut in Rotterdam zocht een directeur. Ik
had de euvele moed om naar de functie te solliciteren. Waarom werd ik
verkozen? Er was weinig animo. Het was een particuliere, interne school met
zeer problematische kinderen. Particuliere scholen hadden eigen
salarisschalen en ontbeerden de gebruikelijke pensioenvoorziening van de
overheid. Na een jaar ben ik vertrokken. Ik had er fijn en met overgave
gewerkt, maar zag in dat ik niet rijp was voor de functie. De school, maar
ook het instituut zelf, functioneerden naar mijn inzicht niet goed en ik
miste het gezag en de kennis om daar verandering in aan te brengen. Dat ene jaar heb ik wel veel
geleerd. Onder andere heb ik gezien hoe kinderen feilloos de zwakke plek van
hun opvoeders en behandelaars weten te vinden en daar genadeloos mee om
kunnen gaan." Remedial teacher (1961-1965) "Remedial teacher was een
opkomend beroep. Toen ik na mijn vertrek bij het Medisch Pedagogisch Instituut naar de
functie solliciteerde, was ik de negende in het land die werd aangesteld. Als
remedial teacher was ik aan 36 scholen verbonden. Van mij werd verwacht dat
ik voor elke leerling met leerproblemen een oplossing bedacht. Samen met Anton van de Wissel,
psycholoog en later hoogleraar in Groningen, probeerde ik het werk enige vorm
te geven. We gaven adviezen. Achteraf beschouwd waren mijn adviezen
veel te theoretisch. Ik schreef in een hoogdravende taal, boordevol met
vaktermen. De docenten voor wie ze bedoeld waren, zullen ze ongetwijfeld in
de onderste lade van hun kast bewaard hebben, denkend: "Die kan me
wat!" Een succes was wel de Schiedamse
rekentest, die we samen met de directeur van de Schiedamse LOM-school hebben ontwikkeld. De test is wetenschappelijk
onderbouwd met behulp van de universiteiten van Amsterdam en Groningen. De
test is jarenlang op grote schaal gebruikt. Het is de langst gebruikte
leervorderingentest in het onderwijs. Op basis van mijn ervaringen heb ik
toen een kritisch artikel geschreven over remedial teaching. Het schrijven
ervan was voor mij een signaal dat ik aan iets nieuws toe was." Directeur LOM-school (1966-1975) "Gouda vroeg me om directeur
van een nieuw op te zetten LOM-school te worden. Ze
zeiden: "Doe maar wat je denkt dat nodig is." Het was een kolfje
naar mijn hand. Ik had inmiddels genoeg gezien van de heersende praktijken en
wilde nieuwe wegen inslaan. Dit uitgangspunt stond centraal bij het werven
van docenten. Het werd een vreemd allegaartje van mensen, die echter allemaal
een zekere gedrevenheid hadden om naar werkwijzen te zoeken, die aansloten
bij de behoeften van de leerlingen. We baseerden ons onderwijs op de
individuele leerprocessen van leerlingen. Elke leerling kreeg een eigen
dossier, waarin het leerproces werd vastgelegd. Het was, zo zou je kunnen
zeggen, wat men tegenwoordig een leerlingvervolgsysteem
noemt, alleen kenden we toen dat woord nog niet. Aan de school waren een
psychiater, een kinderpsycholoog en een maatschappelijk werker verbonden.
Deze multidisciplinaire benadering gaf ons een breed inzicht in het
functioneren van de leerling. Dat was
nodig, want de leerlingen op onze school werden gekenmerkt door een zeer
diverse, complexe problematiek. In principe werden alle kinderen toegelaten
die beschikten over voldoende leermogelijkheden om het gewone
vervolgonderwijs te kunnen gaan volgen. De school was een groot succes.
Er kwamen steeds meer leerlingen. Met de kinderen met leer en
opvoedingsmoeilijkheden zoals gebruikelijk op LOM-scholen
opgevangen werden hadden we aardige resultaten, maar het waren juist de
leerlingen, die normaal niet op dit type school toegelaten werden, die de
aandacht trokken. Uit het hele land, maar ook daarbuiten, werd belangstelling
getoond. Zelfs uit Australië kwam men om bijvoorbeeld van ons te horen hoe
het mogelijk was dat wij aan kinderen, die aan zware toevallen leden, zwemles
gaven. Ons antwoord was simpel. Als een epilepticus in het water valt en hij
kan niet zwemmen, is de kans dat hij
een toeval krijgt aanzienlijk groter dan als hij wel kan zwemmen. Tijdens de
zwemles zwemt er een getrainde zwemmer naast. Kinderen met fysieke
beperkingen hebben vaak last van overprotectie. Het
belemmert ze in hun ontplooiingsmogelijkheden. Hierin werden ook de ouders
begeleid en, maar dat gold voor alle kinderen. Toen een aantal
hooggekwalificeerde leraren uit ons team vertrokken en niet op vergelijkbaar
niveau vervangen konden worden, moest het gehele niveau van dienstverlening
aan kinderen en ouders teruggeschroefd worden. Heel jammer! Ik ben toen
begonnen aan een nieuwe klus: het opzetten van de opleiding tot remedial teachers." De opleiding tot remedial teacher "Al enkele jaren was ik lid
van de staatscommissie onder leiding van professor Kievit, die de opdracht
had, vorm te geven aan een opleiding voor remedial teachers.
Remedial teaching was een steeds bekender fenomeen in het Nederlandse
onderwijs geworden Er was behoefte aan een gekwalificeerde opleiding. Maar
wat was remedial teaching nu eigenlijk? Wat waren de kwaliteitseisen die aan
deze nieuwe loot in de onderwijsontwikkeling gesteld zouden moeten worden?
Hoe zou een eventuele opleiding eruit moeten zien - qua duur en kwaliteit?
Wie zou zo'n opleiding gestalte kunnen geven? Toen het rapport van de commissie
klaar en door de minister goedgekeurd was, begon een vruchteloos zoeken naar
iemand die een dergelijke opleiding op
poten kon zetten. Bij een bespreking hoe dat nu verder moest, gaf ik tot
grote verbazing van de commissieleden de wens te kennen, dat ik bij de opzet
van de nieuw te vormen opleiding wel een initiërende en coördinerende rol zou
willen spelen. Zo werd ik ambtenaar in buitengewone dienst aan het Ministerie
van Onderwijs. Het project zou vijf jaar in beslag mogen nemen. Het is een interessante
onderneming geworden. Ik bezocht universiteiten en pedagogische academies om
de docenten te vinden, die de eerste lichting docenten voor de opleiding moesten
bijscholen. Ik sprak met hen over de voorwaarden, waaraan de docenten zouden
moeten voldoen en hoe dat bereikt kon worden. Met de cursisten van deze
eenmalige bijscholing overlegde ik over vorm en inhoud van de cursus en de
eisen, waaraan hun cursisten, de toekomstige remedial teachers,
zouden moeten voldoen. We kwamen erop uit dat de probleemanalyse daarbij
centraal zou staan. Kennis van psychologie en pedagogiek was vereist. We
bedachten een nieuwe vorm van examinering. In het eerste deel van het examen
zou de kandidaat een fictieve casus voorgelegd krijgen, waarmee hij in een
uurtje met gebruik van alle beschikbare naslagwerken een handelingsplan moest
maken en verdedigen, in het tweede zou de kandidaat een eigen praktijkverslag
inbrengen, waar over hij verantwoording moest afleggen en aanzetten tot
verbetering van de hulp zou moeten geven. Naast kennis was vooral de
praktische benadering van de problematiek van belang. Sommige studenten
haakten af. "We komen hier om te leren, niet om te werken". Intermezzo Ineke, zijn vrouw komt binnen met koffie en
aardbeienvlaai. Ze is jarig geweest, maar helemaal in beslag genomen door ons
intensieve gesprek, realiseer ik me dat pas later en vergeet haar te
feliciteren. Daan en Ineke zijn in 1961 in Rossum getrouwd en hebben 2
kinderen en 3 kleinkinderen. In de boekenkast achter het bureau, waaraan ik zit, zie
ik dan de bijbel, de koran en baghavadgita naast
elkaar staan evenals "De angst voor vrijheid" van Erich Fromm. Na het intermezzo spreken we over zijn
nevenactiviteiten. Gezinsvoogd "Ineke en ik hebben naast
ons werk er steeds wat bijgedaan. Ineke bijvoorbeeld is jarenlang raadslid
voor de P.v.d.A in Stolwijk geweest en later in Arcen
en Velden, waar we nu wonen. Ze was toen ook actief voor de vereniging Kind
en Ziekenhuis en later voor Vluchtelingenwerk en tegenwoordig is ze druk met
de ANBO. In de Schiedamse periode, waren
we beiden gezinsvoogd bij Pro Joventute. Het gezin,
waar ik gezinsvoogd was, bestond uit twee geestelijke gehandicapte ouders en
vier kinderen, eveneens geestelijk gehandicapt. Ze woonden in een wijk waar
veel havenarbeiders woonden. De saamhorigheid in die wijk was er even groot
als de armoede. De vader van het gezin placht met een stok te slaan als de
kinderen zich niet naar z’n zin gedroegen. Als dit uit de hand dreigde te
lopen en het geschreeuw buiten de woning hoorbaar was, belden buurtbewoners
me op met de mededeling:
"Meester," zo werd ik toen genoemd, "je moet direct
komen!" En dan klom ik op mijn fietsje om wat rust in de tent te
brengen. De vader had een grote droom, hij
wilde een fietsenwinkel beginnen. Ik heb hem wel eens geadviseerd om als
knecht bij een fietsenmaker te beginnen, maar dat was niet de bedoeling, hij
wilde een eigen zaak. Hij overleed plotseling aan een hartaanval. Zijn vrouw
zei toen: "En dan wil ik ook van de rommel af." Wat was het geval?
De man had zijn hele leven allerlei fietsonderdelen verzameld, die overal in
huis waren opgeborgen - op zolder tussen de balken, onder de vloer, en verder
overal waar nog een gaatje over was. Er waren twee vrachtwagens nodig om alle
fietsonderdelen uit de kleine arbeiderswoning weg te halen. Ineke had in die tijd de voogdij
over een jonge vrouw, die voortdurend aan de controle ontsnapte en de
prostitutie zocht. Ik moest dan alle de havenkroegen aflopen om haar te
vinden. Als je zo’n kroeg binnen kwam werd je meteen getaxeerd als ‘ongewenst
vreemdeling’ en vaak geconfronteerd met een grote vijandigheid. Je moest dan
bliksemsnel taxeren wat beter was, een biertje aanbieden of na een snelle
blik in het etablissement nog sneller weer zien buiten te komen. We beschouwen deze activiteiten
als een maatschappelijke verantwoordelijkheid, waar we naast een stevige,
vooral emotionele belasting, ook veel plezier aan beleefden door de
waardering die je er voor kreeg, het avontuur en de vaak humoristische
situaties, waarin we verzeild raakten." Voorzitter Algemene Onderwijs Bond Speciaal Onderwijs "In de Goudse periode was ik
voorzitter van de afdeling Speciaal Onderwijs van de Algemene Onderwijs Bond. Een prachtige,
maar zware job erbij. Ik herinner me nog de vergaderingen in Utrecht en
Amersfoort. De deelnemers kwamen uit het hele land, met de trein. We begonnen
aan het eind van de middag en vergaderden, intussen een broodje etend, tot een uur of tien. Iedereen moest immers
weer met de trein naar huis. We hadden meestal overvolle vergaderagenda’s,
soms met wel 37 agendapunten. Een van de bestuursleden met een inhoudelijk
belangrijke inbreng, maar met een gebrek aan concentratievermogen, had grote
moeite met dat tempo en vroeg dan bijvoorbeeld bij agendapunt 27 of hij nog even terug mocht komen op
agendapunt 12 - dat moest ik dan onbarmhartig afhameren. Je moest in heel korte tijd veel
en vaak heel belangrijke beslissingen nemen over onderhandelingen met het
ministerie van onderwijs over salaris en uitrusting van scholen, over onderwijskundige ontwikkelingen of spanningen
binnen de eigen bond. Het was een inspirerend
gezelschap, stuk voor stuk gemotiveerde mensen met een hoge kwaliteit. Naast
deze activiteiten gaf ik 1 à 2 avonden in de week les aan het Seminarium van
Orthopedagogiek en werd ik tevens betrokken bij het Algemeen Nederlands
Verbond, waarin ik actief was bij de kennisuitwisseling tussen het onderwijs
in Nederland en België. We organiseerden congressen en
dergelijke. Waar ik de tijd vandaan haalde? Werkdagen van 10 à 12 uur per dag waren niet bijzonder en op
de duur natuurlijk niet vol te houden." Onderwijsinspecteur 1978-1996 "Het project "opleiding
remedial teaching' liep ten einde. De hoofdinspectie onderwijs vroeg me of ik
wilde solliciteren naar de functie van 'inspecteur van het basisonderwijs'.
Er zouden grote veranderingen in de onderwijsinspectie tot stand gebracht
worden door de invoering van het basisonderwijs. Toen ik aangenomen was kon
ik kiezen uit de standplaatsen ‘Den Haag’ en ‘Venray’. Den Haag, mijn
geboortestad, kende ik goed, Limburg niet, dus ik koos en kreeg standplaats Venray.
Mijn collega in den Haag en ik
werden bij ons aantreden de eerste inspecteurs basisonderwijs. De inspecteur was toen nog een
koning in zijn eigen koninkrijk, die zich zo ongeveer met alles wat een
school aanging bemoeide. Als de hoofdinspecteur een bezoek wilde brengen aan
een school, was het gebruikelijk dat hij de desbetreffende inspecteur om
toestemming vroeg. Deze vergezelde hem dan tijdens het bezoek. Men kon
moeilijk spreken van een eenduidig landelijk inspectiebeleid. Dit moest dus
veranderen. De inspecties in dit gebied werden samengetrokken in het Rijks
Inspectiekantoor Roermond en opnieuw ‘verkaveld’. De inspectie kreeg, met een
paar tussenstappen, een nieuwe organisatie, nieuwe veel beperktere, maar
sterk op kwaliteit gerichte doelstellingen en een aangepaste werkwijze. De
inspecteur werd een
beleidsfunctionaris binnen de inspectie, die aan de hand van een algemeen
toegepast beoordelingsinstrument, schoolbesturen informeerden over de
kwaliteitsnormen die het onderzoek in hun scholen had opgeleverd. Het
uiteindelijke doel was, conform de Nederlandse wetgeving, de Minister en de
Tweede Kamer op de hoogte te stellen
van de stand van zaken in het onderwijs. De functie van inspecteur
kreeg daarmee een volledig ander karakter. Wij raakten onze zelfstandigheid
vrijwel kwijt en ook onze toch al sterk verminderde mogelijkheden om scholen
op een persoonlijke wijze te beïnvloeden. We moesten in feite een vrijwel
nieuw vak leren, van het hanteren en ook maken van instrumenten voor
kwaliteitsbeoordeling tot nieuwe rapportagevormen die hierna gebruikt moesten
worden." Ervaringen "Ingrijpende
veranderingsprocessen, zoals deze reorganisatie en omvorming van de
onderwijsinspectie zijn in de praktijk altijd gecompliceerd. Wij, de
inspecteurs en hun medewerkers op kantoor, hadden het er vooral in de
overgangstijd erg moeilijk mee. Doordat ik al een aantal jaren,
vooruitlopend op de veranderingen, een deel van die nieuwigheden vanuit mijn
eigen visie had ingevoerd en al min of meer gewend was aan de zeer hoge werkdruk,
die dat met zich mee bracht, viel de omschakeling voor mij wel mee.
Niettemin. door de snelle, vaak abrupte verandering kwamen we vaak in heel
vervelende situaties terecht. Ik herinner me een school, waarvan ik op grond
van kwaliteitsbeoordeling rapporteerde dat het rekenonderwijs onvoldoende
was. Men hanteerde achterhaalde leermethodes en de boeken waren gedateerd.
Een jaar later kwam ik terug. Men had heel hard gewerkt om het rekenonderwijs
op een hoger niveau te brengen. Dat had volgens de schoolleiding duidelijk
resultaat gehad en ze waren daar trots op. Ze hadden alles voorbereid om mij
dat te laten zien. Toen ik op de school kwam, had ik daar echter geen tijd
voor. Ik had de opdracht van de inspectieleiding om nu het muziekonderwijs te
beoordelen. Ze kregen opnieuw een rapport dat vol stond van de
tekortkomingen. Dit soort inspectieoptreden
werkte natuurlijk zeer demotiverend voor de school, maar ook voor de
inspecteur. Het leverde veel spanning op tussen inspecteur en school, maar
ook tussen inspecteurs onderling en tussen veldinspecteurs en
inspectieleiding. Omdat veranderingen
vaak onoordeelkundig ingevoerd werden en natuurlijk ook nog al eens slecht
uitgevoerd werden, was het een moeilijke periode. We leerden echter ook met
veel vallen en opstaan van de fouten." De wet van de belemmerde voorsprong "Tijdens deze grote
omschakeling deed de computer z’n intrede. Ik zag meteen de mogelijkheden en
vormde met andere enthousiastelingen een pioniersgroep en ontwikkelden als
eerste een goed werkende inspectieprogramma. Dat werk werd echter al spoedig
overgenomen door specialisten. Je blijft dan even te lang hangen in je eigen
succesformule en wordt slachtoffer van de wet van de belemmerde voorsprong.
Kwaliteitstoetsing leende zich, zo bleek, uitmuntend voor verwerking met
computers. De ontwikkelingen gingen zo snel dat ik binnen de korte tijd van
koploper hekkensluiter werd. Je wérd in toenemende mate omgeven door veel
jongere collega’s die bij wijze van spreken al met de computer opgevoed
waren, en die er een vaardigheid mee hadden, die door mij niet meer te
bereiken was. Als je je dat realiseert zie je
steeds meer elementen in je werk, waar je door jongeren links en rechts
gepasseerd wordt. Als je steeds vooropgelopen hebt met vernieuwingen. is dat
heel verwarrend. In 1995 ging ik met de vut." Strix Aluco "Ik had me nooit
gerealiseerd hoe heerlijk de vrijheid is, wanneer de jarenlange
verplichtingen van het werk wegvallen. Gezond en vol energie begon ik aan de
vele activiteiten, die jarenlang uitgesteld waren van achterstallig onderhoud
tot het uitwerken van ideeën, waar eerder geen gelegenheid voor was. Ik was
al eerder lid geworden van Strix Aluco,
oorspronkelijk een vereniging van natuurwaarnemers, die hier in het gebied
van de Maasduinen vogels telden, en kikkers, salamanders en planten
bestudeerden. Nu is het een vereniging met werkgroepen voor natuurobservatie,
natuurbeheer en milieu. In de beide laatste werkgroepen ben ik actief. We
doen dat kennelijk niet onaardig voor een betrekkelijk klein groepje
amateurs, want we worden vaak door instanties benaderd om mee te denken of
mee te werken. Maar ook hier leidt het een tot het ander. Toen de
Milieufederatie Limburg mij vroeg om mee te praten over de 'reconstructie en
revitalisering van het platteland in Noord-Limburg Oost, was ik zo
enthousiast dat ik nu zitting heb in de Gebiedscommissie Maasduinen. Onze opdracht: een samenhangende
visie ontwikkelen waarin de agrarische sector, het toerisme en de recreatie
op een evenwichtige wijze aan bod komen en
de uitvoering daarvan bevorderen met jonge enthousiaste mensen is
geweldig leuk. Ik hoef niet te betogen dat het door de veelzijdigheid van het
project, een zeer boeiende opgave is. Ik leer tal van mensen kennen, en zie
in de contacten met hen steeds duidelijker het belang van een ecologische
benadering van de problematiek voor een gebied dat achter dreigt te blijven
in de snelle maatschappelijke en economische ontwikkelingen in deze
tijd." Tot slot "Twee filosofen heb ik
tijdens dit interview genoemd, Sartre en Fromm. Ze
hebben op een bepaald moment bijgedragen tot het definiëren van mijn eigen
levensvisie. Sartre heb ik, zoals gezegd,
ontdekt tijdens mijn kweekschooljaren. Sartre kan als voorman van het
existentialisme beschouwd worden, een filosofische stroming, die na de oorlog
in Parijs zijn hoogtepunt had. De jonge intellectuelen dromden vlak na het
einde van de tweede wereldoorlog samen in de bars en kelders van Saint
Germain des Prés om tot diep in de nacht over de vragen van de tijd te
filosoferen. De oorlog was immers niets anders geweest dan het totale
failliet van de menselijke moraal. Men zocht naar een nieuwe basis van
humaniteit om een het bestaan op te kunnen bouwen. Vrijheid en
verantwoordelijkheid van de mens waren daarbij de centrale begrippen. Fromm is door zijn accentuering van de persoonlijke ontplooiing
en zelfstandigheid geassocieerd met het optimisme, dat de zestiger jaren
kenmerkte. Waarom spraken deze filosofen mij
aan? Beiden brachten onder woorden wat op dat moment mijn eigen
levenservaring was. Ik ben altijd blijven geloven in de groeimogelijkheden
van ieder mens en zocht naar onderwijsvormen, waarbij deze groeimogelijkheden
tot ontwikkeling konden worden gebracht. Toen leerde ik de ecologie
kennen, de leer over de samenhang tussen het organisme en zijn milieu, over
de voortdurende wisselwerking tussen de elementen en de complexiteit van
alles wat is. Ik sprak over 'verzorgd worden' en 'verzorgen', over
afhankelijkheid, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In de ecologische
zienswijze krijgen deze begrippen een hernieuwde betekenis. Veel van al het
onvolwassen denkwerk heeft daarin een plaats gekregen. Door levenservaring,
debatteren met anderen, lezen en nadenken, groeide het uit tot wat het nu is,
niets bijzonders, maar wel van mijzelf.
En dan blijkt al dat geploeter om een eigen levensbeschouwing op te
bouwen aardig te passen in de agnostische kant van het humanisme." |